1r:1
Waarde Theo,
ja – maar dat gaat toch zoo niet.– Wat ik aan Uw brief heb is dit – ge spreekt over een “amour traînant” en dat toen gij stondt voor die kwestie gij eindelijk het gebroken hebt.–1
Wel dit is althans iets mannelijks.–
Zie hier nu een ander geval evenwel.– Ik sta niet voor un amour traînant zoozeer – als wel voor une amitié traînante – et très traînante. de vriendschap tusschen U en mij is werkelijk al magtig slap geweest in ’t grootste deel van ’t laatste jaar.–
Zouden we er dat zelfde systeem maar niet eens op toepassen.–
Een der dingen (er zijn er nog meer in dat genre) waarvan ik zeg “dat gaat toch zoo niet” is dat ge me nu bij ’t sturen van ’t geld 1/3 stuurt en zegt “ik kan de rest ook wel sturen maar ’t schikt me beter dit in ’t eind der maand te doen, als ’t u niet inconvenieert” – of zoo iets. Zoo, moet ge dat nog vragen, of ’t me al dan niet convenieert. Ge weet zelf ik verl. maand zeker 3/4 in eens er af nam om dingen af te doen.–a Doch ik klaagde er niet over, ook niet toen dit 10 dagen in Maart eerst arriveerde.– Maar nu, wegens ik beloofde 1 Maart verschillende dingen verder af te doen waar ik voor stond toen ik hier kwam, nu nog weer tot ’t eind der maand te wachten – of dat nu precies een meevaller voor me is – moet ge zelf maar eens over denken.–
 1v:2
Allons broer – ge zult het nu wel “niet broederlijk” van me vinden dat ik onze vriendschap zoo als die nu staat zeer beslist onder dingen zonder pit rangschik – maar in vroeger tijd zou ik het me zeker erg aangetrokken hebben, die kwestie van broederlijk of niet broederlijk zijn. En nu – ik zal ’t me niet aantrekken. En het kan mij weinig schelen hoe gij het van me vinden zult.–
Voor mij zelf weet ik dat ik juist omdat we begonnen zijn als vrienden en met een respect van weerskanten – voor mijzelf weet ik dat ik niet wil dulden het in een protectie ontaarde. Uw protegé te worden Theo, pas ik voor.– Waarom?– Daarom.– En daar dreigt het meer en meer op neer te draaien.–
Wat ge van mijn werk zegt vind ik tweeledig flaauw – ik vind het flaauw dat ge Uw opinie geeft hoe de jury van den salon over mijn werk zou oordeelen als ik U nooit een syllabe heb gesproken over iets naar den salon zenden.–2 ik vind het flaauw... enfin ik vind nog meer flaauw.– en dan, het andere gedeelte is dat complimentje in dezen vorm aan ’t eind: als ik dit deed en dat deed dan zou ik de persoon zijn die maakte ge meer vrede hebben zoudt met een & ander.
Tegen dat gij nu l’Hermitte niet zoo mooi meer vindt zeg ik dat het aan U zelf ligt. Millet vind ik ook misschien evenzeer als gij zelf nog hooger,  1v:3 maar sapperloot – als men zoo als gij veel van l’Hermitte ziet, dan niet voldoende meegesleept er door worden om aan geen vergelijkingen te denken verraadt wel een zekere kleingeestigheid m.i.
Waar ge trouwens al meer & meer aan laboreeren zult vrees ik.–
Over naar den Salon iets zenden heb ik U nooit gesproken hé – maar wel heb ik U gesproken over de lui van de illustraties – met name Buhot in der tijd.–3 En dat neem ik ook niet terug dat ik U daartoe heb geanimeerd. Maar dat was U waarschijnlijk te veel moeite.–
Verder – vriend – wilde ik U nog eens herhalen, maar duidelijker, wat ik in vorig schrijven ook U zei.4 Indien ’t U meenens was dat gij over nog een tijd van werken van mijn kant met mijn teekeningen zoudt willen werken, zoo zou ik het plan best vinden niet er mee voor den dag te komen voor wij eenige door en door goede teekeningen hadden. Doch gij denkt zoo niet over mij noch spreekt tot anderen zóó over mij en dat is U geen meenens.5
Op eene voorwaarde evenwel – dat in den tusschentijd mijn leven niet al te eenzaam en beroerd, mijn positie niet al te scheef was maar ik met een vrij gevoel kon berusten in het tegenwoordige – zou ik goedvinden heel lang zelfs te wachten voor men zijn werk laat zien.
Maar hoe is het tegenwoordige. Gij doet absoluut niets om mij een beetje afleiding te geven, waar ik soms zoo’n behoefte aan heb, door omgang met lui en om eens iets te zien.–
Enfin ik voel dat niets U aangenamer is dan dat ge maar persoonlijk niets van me merkt. Dit is al een jaartje zoo geweest en nu is de reactie dat ik zeg, op die manier leidt het tot glad nietsnoch voor U noch voor mij, en het zou bête zijn op die manier voort te gaan. Bête.
 1r:4
Als ik Uw brieven lees van den laatsten tijd dan zie ik erin dat gij er op werkt te maken dat indien wij breken, het geheel ’t air hebbe mijn schuld te zijn. Dat is zoo’n klein van Goggen streekje, zoo’n eigengeregtigheidje dat ik U met alle pleizier wil laten als ge er aan hecht.
Pa zou ’t zelfde doen – ik weet voor me zelf hoe ik me ’t laatste jaar gevoeld heb en welke gedachten ik over onze vriendschap heb. Zoo als ’t nu is, onhoudbaar.
Wat er nu van zij, of ik goed er aan doe of kwaad met te spreken zoo als ik spreek, de risico is aan mijn kant, Theo, voor U is ’t makkelijker van mij gansch af te zijn. ik voor mij, indien ik onze relatie in ’t finantieele speciaal breek, heb daarom nog absoluut niets anders en dat staat tegenover de gewone taktiek der Heeren van Gogh & Co.
Zie gij daarin – wat ge wilt.– Slotsom – gij zegt iets dat als mijn teekeningen zoo mooi zijn ge ze naast Millet & Daumier zoudt kunnen zetten, gij er U mee occupeeren zoudt.
Ik van mijn kant geloof dat natuurlijk wel maar tevens weet ik er dan nog bij alsdan er nog wel meer lui zullen zijn tot wie ik me zal kunnen wenden. En als gij ’t doet voorkomen als deed ’t huis G&C vooral in dat soort kunst, Millet & Daumier, zeg ik daarop dat het huis G&C gedecideerd niet in der tijd, vóór de groote Milletverkoopingen zich met Millet heeft geoccupeerd6 – en met Daumier zoowat evenmin.– Toen ter tijde van Daumiers & Millets jeugd hadden G&Cie het heel druk met Julien Brochart en Monsieur Paul Delaroche – voor mij geen erge Monsieur, Delaroche niet.7 Zooveel voorb ’t huis G&Cie.
Gegroet.–

b. à t.
Vincent –

 2r:5
Ik weet vooruit dat ik er spijt van zal hebben, en ergen spijt zelfs bij momenten, als wij scheiden.
En misschien – al zij er voor U geen ongemak of zorg aan verbonden – gij van uw kant ook wel eens het half en half minder prettig vinden.–c
Doch het ding bij zijn naam genoemd hebbende amitie traînante, wat zit er anders op dan separatie. En om U de waarheid te zeggen, dikwijls reeds heb ik gedacht dat de toestand onhoudbaar zou worden tusschen U en mij tenzij ik de een of andere, zij het geringe, relatie kon hernieuwen met G&Cie, G&Cie jegens wie ik après tout niets misdreven heb dan dat ik 6 jaar lang zoo goed en zoo kwaad ik kon voor hun heb gewerkt.– Wat zeer zeker een groote misdaad is van mij en wel voldoende om daarnaard elkaar te haten, hein – dat is immers de handel.–
Maar niet alleen mijn werk maar ook bovendien alles wat ik U gezegd heb, dat in der tijd het had kunnen en behooren geredresseerd worden wat de laatste jaren in den Haag me overkwam, waart ge te groot voor er de minste notitie van te nemen.–
 2v:6
Van broederlijk gesproken, behooren deze dingen onder de broederlijkheden.– En – kan het anders dan dat ik het onuitstaanbaar ga vinden, iets als wat gij schrijft: heb DUS nog een beetje geduld.–
Ziedaar, ik heb mijn geduld noodig voor mijn werk vriend, en als ik jegens U en anderen wat korter aangebonden ben is het omdat het iets lafs is iemand met een kluitje in ’t riet te sturen, zoo’n kluitje als “heb dus nog een beetje geduld”.–
Nu, dus ik twist met U – en ’t was tijd ook.
In ’t begin hebt gij teekeningen laten zien aan Heyerdahl – aan Buhot.– Waarom sedert niet.
Waarachtig ik ben er kwaad om dat gij zoo slap U hebt gehouden sedert, en ik ben daarom kwaad – het is niet om iets anders – het is om dat verdomde mij telkens zeggen “werk maar voort”, “heb nog wat geduld”, en geen vinger verroeren om te zorgen ik ietwat satisfactie hebbe van mijn werk.

 3r:7
Gij moet er zelf net mee doen zoo als ge wilt maar ik voor mij kan niet alles voor zoeten koek slikken.–
Dat gij in Uw brief zoo iets zegt van G&Cie als specialiteiten in Millet & Daumier is wat al te fameus bar. Dacht gij dan waarlijk ik zóó sufte dat ik zulke enormiteiten gelooven zou – wel wel – Ge verdient wel eens een coup de dent gij, als ge Uw medemenschen zulke dingetjes op den mouw tracht te spelden.–
G&Cie kwamen in de meeste gevallen met oorspronkelijke artisten met de nachtschuit,e wie hun protegés geweest zijn – va – ’k weet het ook net als gij het kunt weten.– Een der beste zetten van G.&Cie is nog dat zij in de laatste jaren verscheiden Hollanders, Maris, Mauve gepousseerd hebben en dat was nog meer speciaal een initiatief van H.G.T.8
Dat zij Breton hebben is iets dat betrekkelijk op zich zelf staat.– Maar in den tijd zelf van Millet, Dupré, Corot, Daubigny, toen die jong waren – allons – lieten G&Cie er zich veel aan gelegen liggen???
Breton nu is, dat weet ge, als persoon nogal anders dan Millet en Corot – en ik kan me begrijpen dat G&Cie hem “als mensch minder onaangenaam vinden”.  3v:8 Daumier – Daumier in zijn vroegeren tijd vooral – als ik me daar in denk – en stel er tegenover het Guizot achtige van vader Goupil zoo als hij toen was – – – – – – – – – – het amuseert mij wel me in die oppositie in te denken.–
G&Cie hadden dunkt me steeds iets regtzinnigs en zagen nog al neer op andere huizen als of zij zelf beter waren dan andere handelaars.– Nu, en het was en is één zelfde pot nat.
’K geloof dat Millet en Daumier zoo wat door alle handelaars zijn genegeerd.
l’excellent leur échappe toujours” zei een liefhebber met betrekking tot hoe de handelaars met de studies van Corot deden.9 En dat woord is fijn – ’t zijn meestal algemeenheden, hun opinies – als die van Joseph Prudhomme van Monnier.10 Doch hierover te philosopheeren verveelt U – en mij.–
Gegroet.– Ik lees daar Moe’s briefje. Het doet me pleizier ge er uit zien kunt ik hun maar minder en minder spreek over wat wij onder ons hebben. Ik zeg maar dat alles goed is tot dat ik zeggen zal, even kort, dat wij begrepen hebben onze zaken nog al uit elkaar liepen. Dat is zoo. Gij zijt vast aan G&Cie. G&Cie doen zeker niets in de eerste reeks jaren met mij. In dien tusschentijd, ik vraag het U, is het voor mij te doen te berusten in dat absoluut niets vooruitgaan wat gij mij voorspiegelt.–

top