1r:1
Waarde Theo,
Mauve heeft mij in der tijd eens gezegd “gij zult uw eigen vinden als gij doorwerkt in de kunst, als gij dieper doordringt dan gij tot nog toe hebt gedaan”.– Dat zeide hij 2 jaar geleden.–
Ik denk veel over dat woord van hem dezer dagen.–
Ik heb mijn eigen gevonden – ik ben dien hond.–
Nu kan mijn gedachte wat hoog opgevoerd zijn – de werkelijkheid minder geprononceerd in haar opposities – minder absoluut dramatisch – toch au fond de ruwe karakterschets is geloof ik waar.
De ruige herdershond dien ik trachtte U aan het verstand te brengen in mijn schrijven van gisteren, het is mijn karakter en het leven van het beest is mijn leven, als n.l. men de details weglaat en het essentieele slechts aangeeft.–
Dit moge U overdreven voorkomen – maar ik neem het niet terug.–
Zonder personaliteiten, alleen als karakterstudie – onpartijdig als sprak ik in plaats van over U en mij en Pa over vreemden, ter wille van analyse wijs ik U nog eens op verleden zomer. Ik zie twee broers loopen te s’Hage (beschouw ze als vreemden, anderen, denk niet aan U zelf of aan mij of Pa).
De een zegt “ik word meer & meer als Pa – ik moet een zekeren stand ophouden – een zekere weelde (zeer matig en bij U en bij Pa) – ik moet in den handel blijven, ik geloof niet dat ik schilder zal worden”. De ander zegt – “ik word minder & minder als Pa – ik word een hond, ik voel dat de toekomst mij leelijker en ruwer zal maken waarschijnlijk en ik zie “een zekere armoede” als mijn lot – maar – maar – ik zal schilder zijn en mensch of hond, enfin wezen met gevoel”.
Dus   de  een, een   zekeren   stand of weelde  en 
handelaar  
,,
,,
ander,  
,,
,,
armoede en uitgesloten 
,,
schilder.  
En diezelfde twee broers zie ik in vroeger jaren – toen gij pas in de schilderij wereld kwaamt, pas begont te lezen &c.&c. – bij den Rijswijkschen molen.1
of bijvoorbeeld op een tocht s’winters naar Chaam over de besneeuwde heide s’morgens vroeg!2 zóó het zelfde voelend, zoo het zelfde denkend en geloovend – dat ik me zelf afvraag – zijn dat dezelfden??? Vraag – hoe zal het nu verder afloopen – gaan ze voor eeuwig uit elkaar of komen ze voor goed op een zelfden weg.–
 1v:2
Ik zeg U ik kies het bewuste hondenpad, ik blijf hond, ik word arm, ik word schilder, ik wil mensch blijven, in de natuur in.
In mijn oog, wie uit de natuur uit gaat, wie altijd zijn hoofd vol moet hebben met het ophouden van dit of het ophouden van dat, ook als zulks hem uit de natuur uit brengt, zóó dat hij zelf niet laten kan dit te zeggen – och – op die wijs komt men m.i. zoo ligt op een punt dat men geen wit van zwart meer kan onderscheiden – en – en men wordt precies het tegenovergestelde van dat waar men voor doorgaat of zelf denkt te zijn. Bij voorbeeld – Op dit moment nog is er in U een mannelijke vrees voor mediocreteit in den slechten zin van het woord.– Waarom gaat gij desniettegenstaande het beste in Uw ziel dooden, uitblusschen. Dan, ja dan zou die vrees wel eens kunnen bewaarheid worden.
Hoe wordt men mediocre? door van daag dit en morgen dat te schikken en te plooijen, zóó als de wereld het wil en maar niet tegen te spreken tegen de wereld en maar de publieke opinie te volgen! Versta mij wel, ik zeg juist dat au fond gij beter zijt dan dat – ik zie het in U als ge b.v. de partij voor Pa opneemt, als gij denkt dat ik het Pa lastig heb gemaakt.– Gij past Uw oppositie verkeerd toe mijns inziens, met uw welnemen, in deze zaak, doch ik apprecieer juist dat en zeg, wees er nu wijs bij, pas die drift ergens anders op toe en vecht met die kracht tegen eenige andere invloeden dan wel precies de mijne – en – en dan zult ge waarschijnlijk minder van streek raken.–
 1v:3
Ik spreek niet tegen Pa wanneer ik Pa op zichzelf beschouw, doch ik spreek tegen Pa als ik Pa vergelijk bij den grooten Vader Millet b.v.
Diens leer3 is zóó groot dat Pa’s zienswijs er bitter klein bij wordt.– Dit komt U nu vreesselijk voor van mij – ik kan er niets aan doen – het is mijn overtuiging diep in mij en ik kom daar voor uit wegens gij verwart Pa’s karakter met dat van Corot b.v.
Hoe ik Pa beschouw? als een persoon van soortgelijk karakter als de vader van Corot – maar van Corot zelf heeft Pa niets.
Corot hield toch van zijn vader maar volgde hem niet.–4 Ik houd ook van Pa, zoolang mijn weg niet al te zeer bemoeielijkt wordt door verschil van inzigten. Ik houd niet van Pa op een moment waar zekeren kleingeestigen trots eene algeheele en definitieve, zoo wenschelijke verzoening verhindert royaal en afdoende tot stand te komen.
Maatregelen door mij beoogd en wegens welke ik ook herwaarts kwam, hadden geenszins het oogmerk Pa of U op kosten te jagen doch in tegendeel van het geld van U een beter partij te trekken zóó dat wij minder verliezen, n.l. minder tijd, minder geld en minder energie.– Ben ik te laken in dezen wanneer ik wijs op de Rappards die, al zijn ze rijker dan Pa of gij of ik, het verstandiger aanleggen en beter resultaten verkrijgen door eendragt, al is die niet altijd heel makkelijk voor hen waarschijnlijk.
Ben ik te laken wanneer ik wilde stellen een tot hiertoe en niet verder aan een tweedragt in de familie. In welk opzigt heb ik ongelijk wanneer ik het wil door en door en afdoend en niet content ben met een schijn of te slappe verzoening.– Verzoening met slag om den arm, condities enz. bah!– daar belief ik niet van gediend te zijn.– Grif – of niet. met empressement, anders geeft het glad niets en is erger te voorzien.
 1r:4
Gij zegt gij vind het laf van mij ik opsta tegen Pa – in woorden is dit opstaan primo – hier is geen geweldenarij.–
Van een anderen kant kan het bezien worden, namelijk dat ik te triester en teleurgestelder ben en te ernstiger spreek en te beslister juist omdat Pa’s grijze haren mij er op wijzen dat de tijd dien wij hebben voor verzoening voorwaar misschien niet lang meer is.– Ik hecht weinig aan verzoeningen5 op sterfbedden, liever zie ik ze bij het leven.
Toegeven dat Pa wel goed het bedoelt wil ik wel, doch zoo oneindig liever was het mij als het bij bedoelen niet bleef maar komen mogt, al zij het zeer laat, ten minste ooit tot een elkaar verstaan.–
Indien ik moet vreezen “dit zal niet geschieden!”,6 indien gij wist hoe triest ik dat vind, indien gij wist hoe ik daarover treur.
Gij zegt – Pa heeft wel andere dingen aan zijn hoofd – zoo – goed, ik zelf voel hoe onbelangrijk me die dingen in kwestie voorkomen die Pa’s hoofd verhinderen door te denken jaar in jaar uit. Nu, dat is het eigentlijk juist.– Pa voelt niet dat er iets te verzoenen of op te maken is, pa denkt aan andere dingen – goed – laat hem bij zijn andere dingen, begin ik nu te zeggen.– Blijf gij ook bij Uw “andere dingen”. Pa zegt “we zijn altijd immers goed geweest” &c. ik zeg – Zóó – zijt gij tevreden?– ik niet.
Iets beters dan den tijd van de Rijswijksche molen – namelijk datzelfde eens en voor altijd – twee arme broers artist – opgaande in eenzelfde gevoel voor eenzelfde natuur en kunst – zal het daar ooit op uitdraaijen?
De zekere stand, de zekere weelde, zal die het winnen?– o, laat die het winnen – maar dat het zij slechts voor een tijd die uitkomt op uw teleurstelling dien aangaande,7 is hetgeen ik voorzie geschieden zal voor gij 30 jaar zijt.– En indien niet.– Wel indien niet, dan – dan – dan – Tant PIS. Met een handdruk.

t. à t.
Vincent.

top