1r:1
Waarde Theo,
Ik lag den halven nacht wakker Theo, nadat ik U gisteren avond geschreven had.–
Ik ben zielsbedroefd over het verschijnsel dat, toen nu na twee jaar afwezigheid ik terug kom, de ontvangst t’huis wel ten allerzeerste vriendelijk en lief was doch in den grond niets, niets, niets is veranderd van die wat ik moet noemen verblindheid en onverstand tot in ’t desperate toe wat aangaat het inzien der positie. Dat namelijk wij waren op den allerbesten weg tot op het moment dat Pa – niet in drift alleen maar ook “omdat hij het moede was”, mij het huis verbood.–1 Er had toen moeten begrepen worden dat zulks iets zóó importants was voor mijn slagen of niet slagen, dat tiendubbel moeielijk het mij werd gemaakt daardoor – haast onhoudbaar.
Indien ik alstoen niet gevoeld had ook datzelfde dat ik nu ook weer voel, dat ondanks alle goede intenties, ondanks alle vriendelijkheid in het ontvangen, ondanks al wat ge wilt er een zekere ijzerhardheid en ijskoude, iets dat schrijnt als droog zand, glas of blik is in Pa – ondanks al zijn uiterlijke zachtheid – indien ik alstoen, zeg ik, dat niet reeds had gevoeld als nu, ik zoude toen ook het zoo hoog niet hebben opgenomen. Ik ben ook nu weer in een slingering en tweestrijd haast ondragelijk.
Gij begrijpt wel dat ik niet zou schrijven zooals ik schrijf – zelf uit eigen beweging de reis herwaarts ondernomen hebbende, mijn eigen trots gebogen hebbende het eerst – als er niet werkelijk iets was waar ik op stuit.
 1v:2
Als ik nu gezien had dat er eenig EMPRESSEMENT was om te doen zoo als de Rappards hebben doorgevoerd met de beste resultaten2 en zoo als wij hier begonnen ook met goede resultaten, als ik nu gezien had dat Pa ook had ingezien dat hij mij het huis niet had moeten sluiten, ik ware gerust geweest op de toekomst.–
Niets, niets van dat alles. Toen was er, nu is er bij Pa geen zweem, geen schijn of schaduw van twijfeling of hij toen goed gedaan heeft.
Pa kent het berouw niet zoo als gij en ik en ieder die menschelijk is. Pa gelooft in zijn eigen geregtigheid terwijl gij, ik en andere menschelijke menschen doordrongen zijn van het gevoel dat wij bestaan uit vergissingen en efforts de perdu.–
Ik beklaag menschen als Pa, ik kan niet boos op hun worden in mijn hart omdat ik vind dat zij ongelukkiger zijn dan ik zelf. Waarom vind ik hen ongelukkiger – omdat zelfs het goede dat in hen is verkeerd door hen toegepast wordt en werkt als kwaad – omdat het licht dat in hun is zwart is – donkerheid, duisternis3 rondom hen verspreid. Hun hartelijke ontvangst desoleert mij – hun zich schikken, zonder de vergissing in te zien, is voor mij zoo mogelijk erger dan de vergissing zelf.–
 1v:3
In plaats van grif te begrijpen en gevolgelijk en mijn en indirekt hun eigen welzijn met een zekere vurigheid te bevorderen, gevoel ik in alles een draling en aarzeling die mijn eigen lust en energie verlamt als een looden dampkring.
Mijn mannelijk verstand zegt mij dat ik het moet beschouwen als onherroepelijke fatale daadzaak dat Pa en ik tot in ’t diepste diep onverzoenlijk zijn. Mijn compassie en met Pa en met mij zelf zegt mij “onverzoenlijk? nooit” – tot in ’t oneindige bestaat er mogelijkheid, moet men geloof hebben in de mogelijkheid eener definitieve verzoening. Maar dat laatste, ach waarom is het helaas waarschijnlijk “eene illusie”.
Zult gij dit vinden een te zwaar tillen der dingen.– Ons leven is eene ontzettende werkelijkheid en wij zelf loopen tot in ’t oneindige, wat is – is – en onze opvatting, zwaarder of minder zwaar, doet niets af of toe aan het wezen der dingen.–
Zoo denk ik er over bijvoorbeeld s’nachts als ik wakker ben, of zoo denk ik er over in den storm op de heide s’avonds in de trieste schemering.4
Over dag in ’t dagelijks leven zie ik er soms even ongevoelig uit als een wild varken misschien en kan ik mij best begrijpen dat de menschen mij grof vinden.5 Toen ik jonger was dacht ik zelf ook veel meer als nu dat het hem zat in toevalligheden of kleine dingen of misverstanden die geen gronden hadden. Maar ouder wordende kom ik meer en meer daarvan terug en zie dieper gronden. Het leven is ook “een raar ding”6 broer.
 1r:4
Gij ziet wel hoe geschokt mijn brieven zijn, nu eens denk ik het kan, dan weer het kan niet. Een ding blijkt er mij uit, dat het niet grif gaat, zoo als ik zeide, dat er geen “empressement” is. Ik heb besloten eens naar Rappard te gaan en hem te zeggen dat ik zelf ook het goed zou vinden als ik t’huis kon zijn, maar dat tegenover al de voordeelen die het hebben zou staat een je ne sais quoi met Pa dat ik helaas begin voor ongeneesselijk te houden en dat mij lusteloos en magteloos maakt.
Gisteren avond wordt beslist dat ik een tijd hier zijn zal, den volgenden morgen, ondanks alles, heet het weer – laat ons er nog eens over verzinnen.– Ja wel, nachtjes er op slapen en bezinnen!!! als men er 2 JAAR over had kunnen denken, had moeten denken van zelf, als iets natuurlijks.–
Twee jaar voor mij elken dag een dag van zorg, voor hen – het gewone leven – als of er niets gebeurd was of niets gebeuren zou, op hun heeft de last niet gedrukt.– Gij zegt, zij uiten het niet maar voelen het.– dat geloof ik niet. Ik heb het wel eens zelf gedacht maar het is niet in den haak.
Wat men voelt, DAAR handelt men naar.– Onze handelingen, ons vlug willen of ons aarzelen, daar zijn wij aan te kennen – niet aan wat wij zeggen met de lippen7 – vriendelijk of onvriendelijk. Goede intenties, meeningen, eigentlijk is dat minder dan niets.
Gij moogt van mij denken wat gij goedvindt Theo maar ik zeg U dat het geen verbeelding van mij is, ik zeg U, Pa wil niet.
Ik zie nu wat ik zag toen, ik sprak toen vierkant TEGEN Pa, ik spreek nu in elk geval, hoe het ook loope, wederom TEGEN PA, als willende NIET, als makende het ONMOGELIJK. Het is verdomd beroerd broer, de Rappards handelden intelligent, maar hier!!!!!! En al wat gij er aan deed en doet, het wordt 3/4 vruchteloos door hen. Het is lama broer. Met een handdruk.

t. à t.
Vincent.

Om een vriendelijke of onvriendelijke ontvangst geef ik minder, het smart mij zij geen spijt hebben van ’t geen zij toen deden. Zij denken dat ZIJ toen NIETS GEDAAN HEBBEN en dat is mij te bar.

top