1r:1
Waarde Theo,
Dank voor Uw brief & het ingeslotene.– Uw brief maakt mij Uw zwijgen begrijpelijk.–
Gij dacht dat “mij in de ruimte voelende”, ik U een “ultimatum” stelde – op de wijs – soortgelijk – als b.v. de nihilisten ze aan den czaar zenden misschien.1 Nu, gelukkigerwijs en voor U en voor mij is hier geen sprake van iets dergelijks of soortgelijks.–
Begrijpelijk is mij echter Uw opvatting nu ik ze eenmaal weet, maar dat moet er bij komen. Het was bij mij vooreerst iets anders – er lag eenvoudig in “ik zou niet willen bloeien als gij er om moest verdorren, ik zou niet willen het artistieke in mij ontwikkelen als gij het artistieke in U om mijnentwil moest onderdrukken. Ik zou niet goed vinden gij het artistieke in U zelf onderdruktet ter wille van wie dan ook, ter wille zelfs van vader, moeder, zuster, broer of vrouw”.– Ziedaar mijn bedoeling – misschien zenuwachtig en in verkeerde woorden uitgedrukt – meer of iets anders dan dat zat er meest gedecideerd niet achter.– Ge begrijpt er nu wel genoeg van, niet waar.–
Betreffende wat ik in laatsten brief schreef, het vloeide voort uit uw zwijgen, mij absoluut een raadsel, absoluut onverklaarbaar vóór ik wist waar het hem schortte.– Ik had betreffende Marie reeds een antwoord vóór en aleer ik Uw brief ontving, eenvoudig omdat ik mij uit het verleden herinnerde wat gij mij schreeft omtrent Uw ontmoeting met haar en dacht, dat moet goed zijn, daar kan het hem niet schorten. Zoo was dan ook zelfs mijn brief daarover in dezen zin: broer gij schijnt mij zonder waarschuwing in den steek te laten, als gij dit expres deedt zou het verraad zijn, in mijn oog, maar IK KAN dat niet denken dus: “verklaar het mij” – meer of minder dan dat zat daar niet achter en betreffende wat ik zei omtrent lady Macbeth hebt gij het goed opgevat, als zijnde een wenk die in ’t algemeen en niet eens een vraag was maar een u doen voelen: of het moet zóó zijn of het is een misverstand.–
Weet echter dit broer, dat ik van de buitenwereld absoluut buitengesloten ben – behalve U – dat het voor mij dus om dol te worden was toen Uw brief uitbleef op een moment dat ik wel verre van “in de ruimte” te zijn zeer benard was – al zweeg ik er dáár over – wegens ik mij ietwat verheven reken boven de zorgen die mij de lever uitpikken,2 voor mij zelven die foltering begrijpelijk, que soit, doch niet als verdiend beschouwende. Betreffende “ik zou niet willen bloeien indien een ander er om moest verdorren”, ditwat lag in wat gij opvattet als ultimatum – hoop ik dat en “in de ruimte” EN in “agonie” ik zeggen zoude.
Dat ik sprak “mij in de ruimte” voelende was eene conclusie die wel wat oppervlakkig of voorbarig van U was, komt het mij voor – ofschoon, het zal in mijn expressie wel gezeten hebben maar zeker niet lag het in mijn stemming.
 1v:2
Ik wil U nog eens zeggen dat sedert ik hier ben ik moest zorgen mijn gereedschap in orde kwam, dat ik verf had, dat ik een & ander zag, dat ik mijn logement betaalde, dat ik de vrouw wat stuurde, dat ik wat schuld afdeed.– Een en ander mij steeds houdende zeer in het naauw – om een zachte expressie te gebruiken. Voeg daaraan toe die eigenaardige foltering.. eenzaamheid, en werkelijk gij zult niet langer kunnen denken dat ik ooit “in de ruimte” mij met mogelijkheid voorloopig voelen zal – of toen gevoeld heb.–
Eenzaamheid zeg ik en niet eens stille3 – maar die eenzaamheid welke een schilder treft die in een onbegane streek door Jan en alleman wordt aangezien voor gek – moordenaar – vagebond &c. &c.– Werkelijk dat moge een petite misere4 zijn maar misère is het.– Vreemdelingschap dubbel vreemd en onaangenaam – al zij het land nog zoo opwekkend & mooi.–
Maar daar zie ik overigens niets in dan een kwaden tijd waar men doorheen moet bijten.– Waaraan men echter zelf slechts weinig verhelpen kan – aan de houding der menschen die men zoo graag tot model zou willen hebben & niet krijgen kan namelijk.–
Van achteren beschouwd zie ik hoe het tusschen U en mij tot een misverstand kwam duidelijk genoeg.– Er was een moment waarin gij zeer melankoliek waart en mij schreeft het volgende: de heeren maken ’t me bijna onmogelijk en ik geloof zelfs dat zij mij liever zouden willen wegsturen dan dat ik mijn congé nam (het onderstreepte precies mijn geval in der tijd). En gij zeidet: “soms denk ik er over ik maar verdwijnen moet” – en gij zeidet – dingen omtrent het idee van schilderen U althans niet antipathiek waren.–5
Goed – ik zeide U toen ronduit al mijn gedachten omtrent de mogelijkheid van Uw schilder worden, ik zeide gij kunt het mits gij het wilt en ik geloof in U als artist, van ’t moment af gij ’t penseel grijpt, al deed niemand anders het.–
Wat ik betreffende dien zeide, zeg ik tot U in geval het ongeluk – een calamiteit – U treffe ook in ’t vervolg – wat U nu mankeert om te staan voor “een algeheele vernieuwing” is precies een ongeluk. Indien een calamiteit U trof zoudt gij als mensch m.i. daar een grooter mensch door worden met – met – met – een eeuwig pijnlijke wond tevens.–
Ik zou van U veronderstellen het U naar boven zou voeren, niet “naar beneden” zou trekken, die bewuste wond door een calamiteit slechts te slaan.–
 1v:3
Doch Uw latere brieven verschillen zóó van toon en zóó van inhoud dat ik nu zeg: is uw opgetuigd schip in orde, goed, blijf er dan op.
Wat ik gezegd heb blijft evenwel eens en voor altijd in geval van dat gij door een calamiteit in een andere verhouding tot de maatschappij wordt gebragt.– Als dat ooit gebeurde zeg ik daaromtrent, laat het U een teeken zijn tot algeheele verandering van vak, liever dan in ’t zelfde op nieuw te beginnen.–
Doch zoolang gij Uw opgetuigd schip bezit zeg ik niet dat ik U raad in een visschersschuit in zee te steken.– Al zou ik niet terugwenschen het opgetuigde schip van G&Cie voor zoover mij persoonlijk aangaat.– Ik heb in der tijd gedacht, calamiteit barst dan in godsnaam maar los.
Ik wist eerst niet wat te denken van de verandering in den toon uwer brieven. Nu van achteren denk ik er vana Uw ietwat melankolieken maar voor mij zoo touchanten brief, geschreven in een oogenblik waarin G&Cie vreesselijk leelijk tegen U waren (moment dat ik BETREKKELIJK zelf ondervond) – nu van achteren bezien denk ik er van, zeg ik, dat dit moment waarin ik zeide tot de heeren G&Cie “indien gij het er op brengt ik heenga, ik weiger niet heen te gaan”, door U anders is opgevat en het werkelijk gecalmeerd is, misschien voor goed, – en met uw goedvinden – que soit – ik protesteer daar niet tegen.– Nu, ik vind dit niet slecht van U – omdat ik geloof dat zekere voorwaarden in zoo’n geval kunnen gesteld worden die werkelijk aanneemelijk zijn – en ik van U denk gij ze niet zoudt hebben aangenomen ingeval er iets oneerlijks in ’t aannemen er van zou hebben gelegen.– Maar waarom ik iets zeide van: “indien gij blijft dan weiger ik uw geldelijke ondersteuning”,6 sloeg op uw gezegde “laat mij er in blijven want ik moet zorgen voor Pa, Moe, Wil, Marie en (ofschoon ge mij niet noemdet) mij zelf”. Kieschheid van U mij niet te noemen, die ik beantwoorden moest met kieschheid van mijn kant – ik wil dat niet – n.l. opoffering van U zelf in zoover ge er in zoudt blijven tegen uw zin ter wille van anderen.– Ziedaar wat gij een ultimatum U stellen opvattet.
Blijft gij er in ter wille van “dat ge er een vernieuwd pleizier in hebt” – is mij alles van harte goed en feliciteer ik U met Uw op nieuw opgetuigd schip, al verlang ik voor mij er niet meer naar terug.–
 1r:4
Zeer interesseert mij wat gij schrijft van Serret.–7 Zoo’n man die eindelijk iets navrants produceert als bloessem van een hard en moeielijk leven is een verschijnsel als de zwarte doornstruik, of krommen ouden appeltronk nog liever, die op een moment bloesems draagt die onder de teerste en meest “vierge” dingen behooren onder de zon.–
Als een ruw man bloeit – ja dat is mooi om te zien – maar het kostte HEM vóór dien tijd heel wat winterkou doorstaan moeten – meer dan zelfs de later sympathizeerenden weten.–
Het artisten leven en WAT een artist is, dat is heel curieus – hoe diep is het – oneindig diep.–
Wegens Uw mij onverklaarbaar zwijgen en wegens ik het ook in verband bragt met eventueele vernieuwing van moeielijkheden met de heeren, wegens ik van mijn kant onhoudbaar in ’t naauw raakte door mistrouwen van de lui in ’t logement, schreef ik een woord aan Pa dat, ik van U niet gehoord hebbende, ik niet wist wat te denken en Pa verzocht mij voor te schieten. Ik voegde daarbij dat ik in ongerustheid was en over U en over mijzelf vooral als ik dacht aan de toekomst en wou dat in der tijd en gij en ik als jongens reeds schilder waren geworden en zelfs niet inzag waarom ook nu nog wij niet twee broers schilder zouden kunnen zijn als G&Cie eens niet bleef wat het vroeger voor U was. Mogt Pa ooit U hierover schrijven, weet gij hoe dit komt maar ik zelf (ik heb tot heden geen antwoord van Pa) zal Pa schrijven dat Uw laatste brief mij heeft opgehelderd voorloopig G&Cie G&Cie blijft.8 Tot U, niet tot Pa zeg ik hier bij: oefenende G&Cie op ons eigen t’huis een invloed uit, zonderling gemengd uit goed en kwaad; goed, zeker, in elk geval wegens het veel stagnatie voorkomt (kwaad niet nu aan de orde voorloopig).–
Dat mijn hart zijn eigen bitterheid misschien kent en heeft, is iets wat m.i. gij van zelf en begrijpt en gevolgelijk mij niet kwalijk neemt.
Ultimatum – spreekt GIJ van – NIET IK (althans mijn bedoeling was iets heel anders) – wilt gij het zoo opvatten, dan mij ook wel, maar ik zal niet de eerste zijn – noch ben het geweest – uw opvatting schrijdt mijn bedoeling voorloopig nog zeer ver vooruit.– Ik zou U misschien evenmin tegenspreken als G&Cie in der tijd, indien gij het wildet doorvoeren. Dan zou ik ook zeggen, gij zegt ultimatum, NIET IK het eerst. Wilt gij ’t zoo opvatten dan verzet ik mij tegen die opvatting niet.–9 Met een handdruk.

t. à t.
Vincent –

 2r:5
Broer – na Uw laatsten brief zijn al mijn ergste vaage ongerustheden gestild – ik bedoel dat ik volkomen vertrouwen heb in U als mensch en in Marie.
Maar ik denk eenvoudig dat gij in zekere geldelijke moeielijkheden zult komen door den loop der zaken.
Ik raad U, als gij wat bezuinigen kunt, bezuinig het, namelijk als gij kunt oversparen, spaar over.–
Ikzelf heb momenteel niets – maar ik zal zien wat animo op te wekken voor zekere plannen van mij – of als niemand met me mee terug wil later n. Drenthe – danb of ik ten minste voor mij zelf niet wat krediet kan vinden om mij er te vestigen.– Ik ben niet in de ruimte, ik heb niets.–
Ik zag U al lang wankelen in Uw finanties – gij hadt te veel op Uw schouders. gij denkt nu dat de toekomst het redresseeren zal – ik denk gij de toekomst vijandig zult vinden te Parijs.– Nog eens, als ik ongelijk heb moogt ge me allen uitlagchen en ik zal er zelf mee om lagchen. als mijn zenuwen ’t slechts me voorspiegelen, welnu dan zijn ’t mijn zenuwen – maar ik vrees ge hebt maar al te effektief een fataliteit tegen.
 2v:6
Ik zal van t’huis uit U bedaarder kunnen schrijven.– Er is voor mij in Drenthe zeker een werkkring maar ik moet van ’t begin af liefst het er nog eenigzins anders kunnen opvatten en ietwat meer vastigheid hebben in mijn finanties. Ik moet rekenen – in het klein – nu momenteel bij voorbeeld is – ik geef natuurlijk toe het de eerste keer is gij bepaald hebt overgeslagen – het verschil van ± f. 25 mij iets wat mij weer voor 6 weken vastzet misschien.– ik wil wel gelooven gij U dit niet voorstellen kunt – gij kunt het niet weten wat al moeielijkheden telkens en telkens, ieder heel klein op zichzelf, iets mogelijk of onmogelijk maken.– Neem het mij dus niet kwalijk maar geloof mij dat het noodig is ik om uit te voeren wat ik wil eenige maatregelen moet trachten te nemen. Ik krijg b.v. verl. week een briefje van mijn vroegeren huisbaas10 die mij zoo ietwat laat voelen hij wel eens de handen aan mijn boeltje dat ik achterliet kon slaan (– daaronder zijn al mijn studies, prenten, boeken – die ik moeielijk zou kunnen missen –) als ik hem niet stuurde f. 10 die ik hem beloofd heb als vergoeding van gebruik van een zolderkamertje voor mijn goed en een post van huur die het twijfelachtig was of hij regt had te vorderen doch ik toegaf op voorwaarde van schikking tot berging van mijn boeltje. Ik moet tegen Nieuwejaar nog andere dingen betalen, ik moet Rappard nog betalen en ik spaarde al wat ik kon. Enfin het is iets anders als me in de ruimte voelen.– Zoo als het momenteel was kan het niet. Ik moet zien er iets op te vinden. Ik zeg niet dat gij er schuld aan hebt natuurlijkerwijs maar ik heb ook zelfs verl. jaar niet meer kunnen bezuinigen dan ik deed. En hoe harder ik werk hoe meer ik in het naauw raak. Wij zijn nu op een punt dat ik zeg: momenteel kan ik niet voort.

top