1r:1
Beste broer,
Dank voor Uw brief, doch zooals ge trouwens zelf zegt, hij is kort.– Ik weet dat verscheidenen tegenwoordig al wat gedachtenwisseling is, al wat geen bepaalde zaken of feiten zijn, overbodig & zelfs nonsens rekenen in een brief en dus komen op een zeker zeer beknopten vorm, tevens echter wel wat onvoldoende – te leur stellende – wijze van schrijven.– Enfin broer, ik wou wel gij minder droog er over haddet geschreven (maar kan aan drukte hebben gelegen). Betreffende uw ’t idee er eens wat tijd over te laten heengaan, dan de kwestie op nieuw van alle kanten te bezien, dat vind ik wijs en op zich zelf gansch niet verkeerd. Doch gij voegt er nog iets bij aan dat voorstel waarop ik u zal antwoorden gansch ronduit.– Gij zegt..... denk gij nog eens na of vóór het blijven bij G&Cie niet ook nog wel veel gezegd kan worden... Welnu broer, over die kwestie heb ik reeds en vroeger en nu meer gedacht dan ik U tot nog toe schreef, en wegens nu gij het mij vraagt de zaak eens in zijn vóór te beschouwen zal ik in volle opregtheid zeggen hoe ’t mij voorkomt.–
Weet dan dat meer en meer het mij twijfelachtig voorkomt of dat wat G&Cie vòòr heeft werkelijk in den grond tot ons heil is, ik zeg tot t’heil van U zelf, van t’huis en van mijzelf – ik heb het oog op ’t finantieel voordeel niet alleen maar tevens op andere twijfelachtige voordeelen, als relatie direkt of indirekt met invloedrijke personen &c., kortom alles & alles bijeen zet ik achter vóór een vraagteeken.–
 1v:2
Versta mij wel – er is misschien – neen zeker – en ’t huis en in mijn eigen leven een crisis geweest waar werkelijk geloof ik ons aller leven als ’t ware letterlijk gered is geweest door U – een te gronde gaan afgewend door sterking en bescherming die wij ontvingen van U – met mij bepaaldelijk was ’t critiek.–1 Indien nu ik er toe gekomen ben om wanneer ik sta voor een voorwerp of figuur in mij zelf te voelen duidelijk, klaar, zonder aarzeling de kracht dat ik het teekenen kan – weergeven niet volmaakt maar wel degelijk in zijn algemeene structuur en proportie, goed, dit punt was noodig, absoluut noodig te bereiken en indien ik het bereikt heb, het is geweest primo daarom omdat de ondersteuning van U een heg of beschutting was tusschen een vijandige wereld en mij, en ik met de noodige rust betrekkelijk alleen maar aan teekenen kon denken en mijn gedachten niet uitgebluscht werden door fataal overdonderende materieele zorgen.–
En ’t huis – ofschoon ik er ’t regte niet af weet – geloof ik zij ook een groote verpligting aan U hebben.– En indirect ook aan G&Cie – dus – ik wil ten volle het vóór erkennen voor – tot hiertoe, maar voor verder? zie, daar rijst het vraagteeken achter goed, achter vóór.
Indien tot heden de steun van U onmisbaar was, voor ’t vervolg geloof ik dat eene wijziging in dezen door mij althans moet op gewerkt worden. Het ontkiemende zaad moet niet aan een bevriezenden wind bloot gesteld zijn – zoo was ’t met mij in ’t begin, als gij er niet geweest waart zoo zouden woorden van Oom Vincent, ni fait ni à faire, woorden van HGT en het er mee gepaard gaande den rug & koelen schouder toedraaien  1v:3 van hen, op een critiek moment, vrees ik, me fataal zijn geweest als een al te kouden wind voor het koren dat ontkiemt.2 Doch als het winterkoren een wortel in de aarde heeft is het ietwat sterker en zoo goed & zoo kwaad als ’t kan pleegt het den winter door te maken, althans moet den winter door.
En nu broer, zoude ik het flaauw van mij zelf vinden indien ik U zeide, het geld van U moet blijven, alzoo er toe bij dragende om U te doen berusten in dat blijven bij G&Cie.
Ik zeg integendeel – Theo indien gij blijft bij G&Cie, indien dit vastgesteld wordt, ben ik er zóó gedecideerd tegen, waarschuw U zóó gedecideerd: de kunsthandel verraadt U in het einde – dat ik daar geen deel in wil hebben U tot zoodanig besluit te dringen door zelf hulp te behoeven.
En ofschoon ik hoop dat wij even goede vrienden zouden blijven en steeds broers ons voelen, ik herhaal, het is mijn voornemen Uw finantieele hulp te weigeren zoodra gij vast aan G&Cie u verbind, wegens zoodanig besluit ik zoude beschouwen als zullende het U in ’t einde berouwen en brengen in een positie waarvan gij zeggen mogt: was ik er nooit in gekomen, en alsdan zoudt gij tevens de gedachte hebben: waarom hebben mijn broer, mijn ouders mij toen er toe gebragt.– Daar wil ik niet aan mee doen, u tot die beslissing te brengen. gevolgelijk hoe ik au fond denk over “wat G&Cie vóór(?) heeft” weet gij nu in alle rondborstigheid.
Wat ik dan zoude beginnen? ja bijvoorbeeld het trachten er op te brengen mij te caseerena bij een illustratie of enfin het eerste het beste n’importe quoi doen waarvoor gij zelf misschien een gelegenheid zoudt weten of iets mij kunnen zeggen – b.v. van Moniteur universel3 – wat ik anders niet als het meest wenschelijke beschouw. Doch geheel op mij zelf staande zoude ik misschien een kans wagen te Parijs of te Londen of te s’Hage, enfin in stad aan drukkerij of illustratie tevens zoekende teekeningen of schilderijen te maken en te verkoopen natuurlijkerwijs en daarna ’t weer zien te brengen op Drenthe.–
 1r:4
Ik zoude echter alsdan juist zelf mij in een vervaarlijken klem willen brengen om mij te dwingen tot productief zijn en de tegenwoordige ressource zelf verzoeken op te houden.
Doch broer, dit voor ’t geval gij blijft bij G&Cie, en voor het andere mogelijke geval dat gij zelf U decideerd op schilderen zouden wij van zelf de persing van een vervaarlijken nooddwang achter ons hebben en in die omstandigheden elkaar door trouwe kameraadschap sterken moeten. Maar ofschoon voor de ondersteuning hebbende en steeds zullende houden eene dankbaarheid waarvoor alle woorden & uitdrukkingen te flaauw me voorkomen, mijn voornemen voor ’t vervolg is vast, indien gij blijft bij G&Cie zoo zal dit net precies mij tot de beslissing dringen hierboven vermeld, ofschoon steeds onze vriendschap blijven zal in elk geval tenzij gij er bezwaar in zien zoudt met mij te doen te hebben.
Is het – en ik acht ook nu dit niet gansch onmogelijk – dat de omstandigheden minder dan Uw eigen ziel U brengen tot het schilderen, goed, dan spreekt het dunkt me van zelf wij de handen volkomen in een slaan tot één zelfde doel en streven.–
Maar betreffende het mij inwerken in de gedachte om het goed(?) te vinden gij door zoudt zetten bij G&Cie, het voor(?) er van te overwegen – Ge ziet van welken aard mijn overwegingen zijn.–
Kortom indien ik schreef zoo als ik schreef in een & anderen brief, het is te beslist dan dat ik later zou zeggen, neen maar ik vind het nu toch weer goed. G&Cie heb ik eigen ervaringen van in ’t verleden, een blik daarop, een blik op het tegenwoordige, tevens een blik in de toekomst doen mij komen op een Beware!4 En voor me zelf beschouw ik Parijs als ontzenuwend en voor goed zou ik er geen heil in zien er te zijn, noch voor me zelf noch voor U. Zelf zou ik misschien een tijd er moeten wezen, zekere relaties (te s’Hage mij gecoupeerd al te zeer) moeten zien te krijgen, maar zoo veel mogelijk blijf ik buiten en al wat geen schilderen of teekenen is reken ik voor mij bijzaak. adieu kerel, laat overigens tijd er over heen gaan, en ontvang een hartelijken handdruk in gedachten,

t. à t.
Vincent

 2r:5
Nu broer, ge weet ik had Wisselingh beloofd hem nog vóór den winter een paar studies uit Drenthe te laten kijken.5 Ik stuur nu heden af 6 studies,6 laat gij als ge zoo goed wilt zijn die eens aan hem kijken bij gelegenheid, bij wijze van een klein teeken van leven. Ik denk evenwel niet dat ze in de termen van verkoop kunnen vallen natuurlijkerwijs.
Het buiten schilderen is uit want het is al te koud dezer dagen.– Maar wat zou het mij een rust zijn indien ik voor vast mij vestigen kon in deze streek.
De huishuur is zeer gering, als men maar gezelschap had zou het zoo’n heerlijke zaak zijn een boerenwoning te huren en alles solide en minder precair dan in een herberg op zijn pooten te zetten.
Enfin zoo als gezegd, laat ons onze ziel bezitten in lijdzaamheid,7 den loop der dingen zich laten beslissen. Alleen een huis te nemen is zoo erg melankoliek en kil.– Er moet een beetje leven zijn in de brouwerij om de dingen te doen vlotten en stagnatie te voorkomen.
Maar Theo wat is het onuitsprekelijk mooi hier. Ge kunt dat in mijn studies nog volstrekt niet zien. Uit te drukken hoe het eigentlijk hier is moet ik nog veel bij leeren en is ook een kwestie van den tijd.
Een ding verklaar ik U, dat op mij dit land een invloed van mij tot rust, tot geloof, tot moed brengen heeft en dien invloed hebt gij geloof ik zelf ook noodig – zou het aller aller beste voor U wezen – U Uw zelf, Uw ziel doen terugvinden, maar degelijker en voller dan in den tijd van het molens teekenen.8 Maar ik vrees gij beschouwt wat ik zeg als een spel van mijn verbeelding, mijn woorden als in de lucht en zonder grond.–
En het is dan ook hoogst moeielijk, dat geef ik toe, te weten wat men doen moet. Het geld speelt een brutalen rol in de maatschappij en dat gij zulks gevoelt is een gevoelen dat betrekkelijk ik ook heb. Alleen bij mij is er een zoo levendige hoop het schilderen juist onze eigentlijke werkkracht zou losmaken en toch ons er boven op houden, al moesten de eerste jaren hoogst bezwaarlijk zijn.
Kom ik om dan kom ik om, is ’t eenige men er in zeggen kan.
 2v:6
Betreffende dat ik zeg, indien gij beslist blijft bij G&Cie zoo reken ik me verpligt uw ondersteuning te weigeren, meen niet dat van mijn tegenwoordig werk ik hooge gedachten heb. Neen ik ken daar b.v. geen handelswaarde aan toe maar mijn idee is, ik wil toch zonder beschutting, meer dan anderen hebben, werken, en niet omdat ik er nu al ben maar omdat ik geloof “je grandirai dans la tempête”9 zal ik me er dus inwerpen. Ge zult vragen, wat is mijn bedoeling met te zeggen “vast of beslist blijven bij G&Cie”?
Ziehier – nu staat de winter ons voor den neus en nu zit ik hier midden op de hei en wat kan ik direkt doen om iets te wagen anders dan werken?
Maar gesteld tegen ’t voorjaar, b.v. maand Maart, zijt gij nog bij G&Cie en wel op goeden voet, zonder weggaan in perspectief. Alsdan zou ik dit reeds vast en beslist blijven noemen en alsdan een andere rigting zoeken in te slaan, of liever me toe dwingen door een vervaarlijken klem der dingen.
De fortuin begunstigt de dapperen, zegt het spreekwoord,10 waar misschien wel iets tegen te zeggen is evenwel, maar enfin den grond er van geloof ik beslist eene daadzaak is, evenzeer als het tegenovergestelde, dat op moreele zwakheid of gebrek aan moed eene soort fatale verdoemenis rust in ’t eind.
Gevolgelijk mijn plan is steeds te wagen liever te veel dan te weinig, stoot men dan zijn hoofd wegens te veel, enfin dan stoot men het. Genoeg, mijn behoeften wil ik niet drangredenen zullen zijn voor U om te blijven, wilt gij blijven, blijf, doch niet om mijnentwil als ik zelf het uw besten weg maar al te beslist niet vinden zal.
Nogmaals, met een hartelijken handdruk.

t. à t.
Vincent

Vat wat ik zeg niet verkeerd op, nietwaar, als had ik persoonlijk in geval ge blijft iets tegen U. Want ook dan vind ik U goed zoo als ge zijt. Alsdan is het absoluut niets anders dan eene kwestie dat ik niet wil er kunne met mogelijkheid billijkerwijs gezegd worden ik ooit zou toestemmen gij zoo iets als tegen Uw zin in een vak zijn met mijn medeweten, meer of minder om mijnentwil zoudt hebben gedaan, je ne veux point que la poche d’autrui pâtisse de mes hardiesses.–11

top