1r:1
Beste broer,
Uw brief ontvang ik dezen morgen, inhoud verwondert mij in veel opzigten niet.1 Wel verwondert het mij dat gij mij zoudt toekennen ook maar den minsten blik op zaken, daar zooals ge weet ik voor een droomer doorga in dat respect, en ik niet meende te kunnen veronderstellen gij er eenigzins anders over dacht.–
Het idee van verandering van patroon, dunkt mij, is een gezond idee van U.– Dat moment waarop de heeren tot ander inzien zullen komen af te wachten is men primo niet toe verpligt, tweedens, indien men er zich toe verpligt rekende, men zou wel in eeuwigheid kunnen wachten, of liever, op dat moment indiena een jong employé betwijfelen moet of, indien ’t kwam, hij niet te afgetobt zou wezen om den boel te redresseeren, hoeveel te meer de oude pochards pleins zelf. Die zijn dan ook weer hun benul kwijt nog veel meer – en decadence is decadence – een verdiend ten onder gaan eener zaak, fataal verbonden aan zekere fouten.– Ik zeg niet in geval als door onbezonnenheid ’t gebeurt maar in geval ’t gebeurt door dat hatelijke, brooddronkene, wispelturige, overmoedige van zijn roem overleven en er zich op baseeren om te meenen alles een geldkwestie is en men maar alles kan & mag – indien het veelmalen lukt, toch in ’t eind komen ze in beroerdigheid en zoo’n administrateur general is de eenige die er momenteel goed afkomt. Och – het is de eeuwige historie – maar natuurlijk al die afdeelingen, zoo officieuse als officieele, al die boekhouderij, het is immers klets en daar doet men toch geen zaken mee. Zaken doen is toch ook een actie, een aangrijpen door persoonlijk inzigt en wilskracht.–2 Dat wordt nu niet geteld – dat wordt gekortwiekt – zoo dat gij klaagt er zijn geen schilderijen genoeg.– Suffit.– mijns inziens is nu het huis G&Cie aan den windhandel en wie den wind zaait, er moet van komen hij den storm oogste.–3
 1v:2
Ik – die zes jaar er in was – die, al was ik er maar een van de minste employés, toch zelfs nu nog na 10 jaren minstens voel hoe nog iets van mijn hart er in zit, ik vind het bitter, bitter, bitter treurig.–
Ik vind het een zaak om liever niet over te spreken, ik ken de geschiedenis van het huis wel niet precies, misschien onjuist, toch zóó veel weet ik, Vroeger was het er heel anders en dat nu het zoo beroerd gaat, nog eens, ik vind het ellendig. Mijns inziens hadden de heeren veel vroeger tot inkeer moeten komen.– Zij zijn begonnen tijdens Oom V. met weinig employés, die zij lang niet zóó uit de hoogte & als machines behandelden. Toen was er zamenwerking, toen kon men er met zijn hart in zijn. Maar sedert is het personeel vermeerderd en tevens heeft het bestaan hoe langer hoe minder uit personen die werkelijk hart voor de dingen hadden en er van wisten.– Ik zelf woonde nog curieuse dingen reeds daarvan bij.– Intusschen werden de heeren ook hoe langer hoe hoogmoediger en mijns inziens zijn ze nu radicaal verblind. En als ik mijn gedachte nu ronduit zeggen mag zoo geloof ik dat het best wat hun overkomen kon ware dat den boel in ’t riet liep. In hun ontnuchtering zouden zij, al waren ze te oud om den boel weer te redresseeren, althans weer als menschen te respecteeren zijn.– Ik zie met genoegen dat gij over hun persoonlijk zwijgt, dat is ’t beste, en trouwens ik dacht ook niet anders van U. Maar overigens voor U persoonlijk is het iets eigenaardigs moeielijks. Gij zijt met Uw hart er in en zijt hun trouwer dan een der anderen, gij zoudt geloof ik liever er in blijven omdat het huis het huis is, als ’t houdbaar was zelfs ingeval een andere betrekking voordeeliger was. Dat alles, ’t wordt als minder dan niets gerekend, ten minste het schijnt zoo want al voelde de oude Goupil4 b.v. een zeker attachement aan U, hoogstwaarschijnlijk zou hij er niets van zeggen wegens zij zelf, denk ik, zich niet in ’t minst uitlaten en schijnbaar kalm de dingen maar laten oploopen.– Nu, uit uw brief zie ik ’t volgende, dat de toestand waarin ge op ’t moment zijt veel onhoudbaars heeft. Als gij b.v. tot den ouden Goupil eens in vertrouwen spraakt, was misschien toch goed, zeggende dat gij zoo lang U stilgehouden hebt als ge kondt doch nu eens zoudt dienen te vragen, niet langer er meer mee moogt wachten, wat de heeren eigentlijk willen want dat zoo als ’t nu gaat gij niet langer zoudt willen meedoen. Zoo iets.– Daar is haast geen gelegenheid toe – dat valt haast niet in de termen – ik weet dat wel – maar toch.  1v:3 Zóó iets als dat gij niet een even mooie doch een aanvankelijk veel minder bezoldigde en nog te creeeren betrekking aanvaarden zoudt in plaats van uw tegenwoordige, is eene daadzaak welke dunkt mij, indien iets, geschikt zou zijn om nog oogen te openen. Ik geloof dat zoo iets niet tot resultaten zou leiden, tot verbetering der dingen, doch wat er ook gebeurde, zou de oude Goupil U vertrouwen en misschien zoudt ge hem in elk geval toch nog van dienst kunnen blijven.
Ik moet echter niet me verdiepen in toestanden die ik slechts ten allerzeerste in ’t algemeen bij magte ben te overzien, en komen op wat gij omtrent een plan van U verder zegt.
In de gegevenen – gesteld noodzakelijkheid van veranderen – opperbest – een moderne zaak waar activiteit nog iets kan – waar men niet op een routine en administratie, zóó gecompliceerd dat ze alles verlamt, stuit. Ge zegt, er is kapitaal, er is (en dat’s meer dan kapitaal) goede inrigting voor reproductie. zijn nu verder de patroons van die affaire lui die het meenen en is hun plan goede dingen te leveren, quand même hun reussite te zoeken in eerlijkheid. Dan zoo als gezegd, opperbest.– Wisselingh stuitte bij Cottier echter te zeer op het karakter van zijn patroon (ofschoon hij mij dit nooit zeide noch iemand anders) doch ik heb het al lang gedacht uit me zelf en het klopt met Wisselinghs gezegde “ik verloor mijn tijd bij Cottier”. Dat karakter misschien wel wat meer uit grootspreken dan uit groot doen bestaande, zoo zeg ik, die lui die aan ’t hoofd staan van die andere affaire, meenen ze het, willen ze?
Het kunnen bij mij volgende meer uit die twee artikels dan men wel meestal zegt. Au fond moet men weten wat men wil.–
Nu, zoo kom ik op wat ge omtrent me zelf schrijft. Voorzeker zou ik zelfs heel erg graag eens een tijd te Parijs zijn omdat ik geloof ik er die wrijving met artisten zou krijgen die ik toch nog eens hebben moet.
Kan dat.– Het zou kunnen als ge zelf niet in de engte komt al te zeer – willen zou ik wel. Op wat gij schrijft zou ik met U over de dingen willen spreken, ja maar wat zou dat geven, liever een handje meewerken als er gelegenheid was. N’importe comment.–
 1r:4
Want ik zou meenen dat als ik b.v. gelegenheid had om eens meer van ’t drukken te zien, ik daardoor in mijn werk zou vorderen.–
Alleen met het schilderen &c. ben ik nu eenige oefeningsjaren door, dus dat zet ik door. Maar veeleer dat het hinderen zou dat ik iets er bij deed van werken in drukkerij of zoo, zou dat me helpen – doch ik zou dat alles moeten leeren – doch meen wel ik zelf reproducties zou kunnen teekenen b.v. En alles van dien aard wil ik graag beproeven, vooral als erdoor brood verdiend kan worden ginder. Ik geloof wel degelijk dat ik het zoover zal brengen dat ik niets meer er bij hoef te doen, echter alleen weet dit wel, dat ik in een plan om naar Parijs te komen geen bezwaar zou vinden indien gij van meening waart het ergens goed voor kon zijn of om een of andere reden beter schikte. Nu, ik U raden in zaken zou wel niet in de termen vallen, ik ben er te lang uit en als ik er weer inkwam zouden we in zeer veel dingen het volkomen eens zijn. En ik weet evenwel dat ik gezien heb wat ik gezien heb, en betreffende kwesties van reproductie of uitgaaf, ja wat mooi is dat weet ik ook wel.– Hoe het te doen wil ik als het kan, op welke wijs ook, graag een handje aan meewerken.
Overigens nu hier op die heerlijke hei hoef ik U niet te zeggen ik volstrekt geen verlangen heb naar Parijs en ik er bitter weinig over zou denken als er door uw brief geen aanleiding toe zou zijn. En ik zeg er eenvoudig van, als ’t zoo uitkomt, heel best naar Parijs, als ’t zoo uitkomt, heel best hier in ’t turfveld. Er zal overal wel wat te schilderen zijn. Hier is het magtig mooi en al schilderende geloof ik dat ik een beetje beter leer schilderen.
Nu, mijn hart is daarbij, dat begrijpt ge wel.
Ik geloof ook nog bovendien dat après tout als men ’t handwerk kent, een handwerk het meest solide middel van bestaan is, dus reden te meer dat ik het daarin zal blijven zoeken.
Meer nog – als er eens van kwam dat om een of andere reden, wegens ’t niet anders kon of beter convenieerde, we zamen te Parijs waren. Dan zou ik reeds vooruit U durven zeggen: begin te teekenen en ik zal U de eerste dingen wat ophelderen.  2r:5 Ik weet hoeveel ik nog zelf leeren moet maar toch, ik begin voor mij licht te zien en op een of andere manier, door eigen oefening, door van anderen te leeren wat ik overnemen kan, zal ik met lust aan ’t schilderen blijven.
En kon ’t zijn dat gij op een punt kondt komen dat ge licht zaagt er in, welnu tant mieux. Want gij zegt ge hebt uw hart in den kunsthandel. Ja best, doch evenwel nog meer in de kunst zelf, geloof ik.
Nu kerel, schrijf weer eens spoedig – ik zou nu allerlei beroerdigheid soms gaan denken als je er over zweegt. Is er dus iets bijzonders, schrijf: er is iets bijzonders, is er niets bijzonders, schrijf: er is niets bijzonders, doch zwijg er niet heelemaal over want dat is de moeite niet waard.
O.– ik heb een brief van de arme vrouw – was blij ik haar geschreven had5 doch tobt met de kinderen en gaat als noodhulp uit werken. Moet wel bij haar moeder in huis zijn. Stakkers. Courage moeten we toch maar hebben – malgré als ’t niet van zelf gaat.–
Ik krabbel nu nog een paar gevallen van hier. Het land is zoo mooi dat ik ’t U niet zeggen kan. Als ik een beetje beter schilder – dan!– Schik het betreffende mij net precies zoo als ’t het beste uitkomt, ik zou hier leeren en ginder ook leeren geloof ik.
Nu, hoe ’t ook loope, gij zult er niet ongelukkiger door worden komt het mij voor, en misschien hebt ge reeds te lang verdragen. Mogt het zoo zich schikken dat gij door de heeren meer geteld werd en men U meer vrijheid liet om de zaken te doen zoo als ge het begrijpt, dat zou ik wel het beste vinden. Doch het zou mij verwonderen als ’t dien kant uitging want Oom Vincent zelf is bij ’t heengaan niet heel mooi behandeld.–6
 2v:6
Maar dat daargelaten – ’t komt mij zoo voor dat de heele kunsthandel ziek is – om geheel mijn gedachte te zeggen betwijfel ik of de ontzettende prijzen, zelfs voor meesterstukken, zullen blijven.– Er is een je ne sais quoi over heen gegaan dat den boel verkild heeft – en het enthousiasme is in zijn schulp gekropen.– Doet dit er veel toe voor de artisten. Och neen want de grootsten hunner profiteerden van die enorme prijzen persoonlijk in den laatsten tijd als ze er al bovenop waren meestal slechts, en zij – Millet & anderen, Corot met name – zouden er niet minder of minder mooi om geschilderd hebben als die enorme hausse niet had plaats gehad. En wie iets kan dat de moeite waard is gezien te worden, welnu wat er ook zij van den kunsthandel, voor een reeks van jaren nog zal ’t wel zoo blijven er altijd zekere liefhebbers zijn die maken men zooveel verdienen kan dat men ’t leven houde. Nu, liever had ik Frs 150 per maand als schilder dan Frs 1500 per maand als iets anders, zelfs als kunsthandelaar. Als schilder voelt men zich een mensch onder de andere menschen, dunkt me, meer dan als men in een leven is dat meer op speculatie is gegrond en waar men op conventies moet letten.
Wel ben ik nieuwsgierig hoe dit alles zal uitdraaijen, maar mij is ’t wel op de een of op de andere wijs. En voor U, ik zie nog niet in het een ongeluk is, zulks is me geenszins bewezen, integendeel, als het ten gevolge mogt hebben dat gij b.v. op uw 30ste jaar schilder waart, ik zou ’t een groot geluk vinden. Op zijn 30ste jaar begint ’t eigentlijke leven pas, nl. het meest actieve gedeelte. Bij vrienden & familie gaat men dan al voor oud of ik weet niet hoe of wat door, doch dat neemt niet weg men dan toch voor zich zelf een vernieuwing van energie kan voelen. Wel is ’t dan noodig goed door te denken en te willen en wakker te zijn. Doch eene verandering omstreeks die periode is eigentlijk noodig. Men moet den heelen rommel door elkaar vegen en dan er op nieuw op beginnen. Net als toen men als jongen begon – maar met meer rijpheid. Piet of Klaas die maar doorsuft vind dit gek en zegt hij er een zwaar hoofd in heeft – goed – laat Piet of Klaas vooral in zijn waarde als hij niet attaqueert, hij is evenmin wakker als een slaapwandelaar.– Voor zichzelf moet men niet twijfelen, het ligt in de natuur en slechts door niet te veranderen werkt men tegen de natuur in. Er is een oud woord – Ze hebben ooren maar hooren niet, ze hebben oogen maar zien niet, ze hebben een hart doch verstaan er niet mee, hun hart is dik geworden en oogen & ooren hebben ze digt gedaan omdat ze niet WILLEN hooren en niet WILLEN zien.7 Gij en ik zijn geloof ik eerlijk genoeg après tout om niet te behoeven te vreezen onze oogen open te doen en er de dingen mee aan te kijken zoo als ze zijn en voorkomen.  2v:7 Dat kleine, oude woordje zegt zoo enorm veel, zegt het alles zoo precies dat ik voor mij er telkens aan denken moet bij veel veel dingen.

[sketch A]
Dit waren lui die ik op ’t turfveld zag, die zaten te schoften achter een turfhoop met een vuurtje op den voorgrond.8

[sketch B]
Dit waren turfladers doch ik vrees de krabbels zijn absoluut niet te ontcijferen.9

 2r:8 [sketch C]
[sketch D]
Ziehier een paar avond effekten10 – ik zit nog steeds op dat onkruidverbrandertje, dat ik wat toon aangaat in een geschilderde studie beter heb dan vroeger,11 zóó dat het meer de grootheid der vlakte en het vallen van den avond geeft en ’t vuurtje ’t eenige lichtstipje is met ietwat rook. Ik ging er telkens s’avonds voor buiten kijken en op een slik avondb na den regen vond ik het hutje dat in de natuur magtig mooi was.
Nog eens, ik geloof dat ik zoowel te Parijs als hier op de hei zou kunnen leeren, in stad zou ik gelegenheid hebben van menschen nog wat te leeren & af te zien en dat is me geenszins onverschillig. Overigens, hier werkende geloof ik dat ook zonder andere schilders te zien ik vorderen zou.– En voor mijn pleizier bleef ik veel liever hier. Doch is het dat verandering van Uw werkkring het wenschelijk zoude maken ik naar ginder kwam, misschien in die zelfde zaak iets verdienen kon, het is mij wel en dan heb ik geen enkel bezwaar.12
Schrijf mij gerust over al die dingen die ik natuurlijk geheel en al absoluut voor me zelf houd. Als het kan dat mijn zaken zich hier wat verbeterden, dat ik b.v. op C.M. rekenen kon dat hij mijn studies zou nemen, zoo, wegens ’t hier goedkooper is, ware het ’t voordeeligst ik hier bleef. en was ik nog een eind gevorderd zoo zou, als gij ooit veranderdet geheel en al, besluitende schilder te worden, het hier voortreffelijk zijn om te leeren – voortreffelijk.–
Is C.M. er al geweest? Nog eens, houd goeden moed, ik zal het ook zien te doen en als ge ooit besluit schilder te worden, doe het met inwendige vroolijkheid en met alle mogelijke leukheid.–c Dan zoudt ge in ’t groot de dingen aanziende den tijd tusschen nu en uw 30ste jaar als een tamelijk beroerden scharreltijd moeten beschouwen doch aan ’t eind er van zoudt ge alle dingen vernieuwd zien en een breede toekomst. Denk aan wat ge me verteldet van die Zweedsche schilders te Parijs in der tijd – men moet durven en juist te meer omdat men ziet hoe alle dingen onvast en wankelend zijn. Efforts de perdu – que soit – doch in een tijd als waarin we leven zijn ze pligt en men moet dikwijls kiezen tusschen dat en suffen.– Nu kerel, het beste, schrijf spoedig weer, met een handdruk.

t. à t.
Vincent

top