1r:1
Waarde Theo,
Nu ik eenige dagen hier reeds ben geweest en veel rondgeloopen in verschillende rigtingen, kan ik U meer mededeelen omtrent de streek waar ik ben aangeland.
Ik voeg hierbij een krabbeltje naar mijne eerste geschilderde studie uit deze buurt, eene hut op de heide. Een hut geheel uit plaggen en stokken slechts gemaakt.1 Van die soort heb ik er een stuk of 6 ook van binnen gezien en zullen meer studies van komen.
Hoe ’t exterieur daarvan in de schemering of even na zonsondergang zich voordoet kan ik niet juister zeggen dan U zeker schij van Jules Dupré in herinnering te brengen, dat meen ik van Mesdag hoort, met twee hutten er op waarvan de mosdaken verbazend diep van toon afkomen tegen een dampigen, stoffigen avondhemel.2
Dat is hier.
Nu, binnen in die hutten, donker als een spelonk, is het zeer mooi. Teekeningen van zekere Engelsche artisten die in Ierland op de heide hebben gewerkt, geven mij het meest realistisch weer wat ik opmerk.3 Alb. Neuhuys geeft hetzelfde met ietwat meer poezij dan aanvankelijk in ’t oog valt, doch evenwel maakt niets dat niet au fond ook waar is.
Ik zag superbe figuuren buiten – treffend door een expressie van soberheid.– Een vrouwenborst bijvoorbeeld heeft die beweging van zwoegen die lijnregt het tegenovergestelde van volupté is en soms, als het schepsel oud is of ziekelijk, deernis opwekt en anders respect. En de melankolie welke in ’t algemeen de dingen hebben is van gezonde soort, als in de teekeningen van Millet.
 1v:2
Gelukkig dragen de mannen hier korte broeken, wat den vorm van ’t been doet uitkomen, de bewegingen meer expressief maakt.
Om U een der vele dingen welke op mijn ontdekkingstogten mij iets nieuws te zien en te voelen gaven, te noemen, zal ik U vertellen hoe men hier b.v. schuiten ziet door mannen, vrouwen, kinderen, witte of zwarte paarden getrokken, met turf geladen, midden in de hei, net als de Hollandsche, b.v. op den Rijswijkschen trekweg.4
De heide is rijk. ik zag schaapskooien en herders die mooier waren dan de Brabantsche.
De ovens zijn min of meer als op Th. Rousseau’s Four communal,5 staan in de tuinen onder oude appelboomen of tusschen de selderij en kool.
Bijenkorven ook op veel plaatsen.
Men kan ’t veel figuren aanzien dat zij het een of ander mankeeren – gezond is het niet precies hier, geloof ik – misschien wegens vuil drinkwater.– ik heb eenige meisjes van denk ik 17 jaar of jonger nog gezien die iets heel moois en jeugdigs hadden, ook in gelaatstrekken, maar meestal is het vroeg reeds fané. Doch dit neemt de groote, nobele tournure van ’t figuur niet weg, welke sommigen hebben die digt bij gezien zeer verwelkt blijken.
 1v:3
Er zijn in ’t dorp 4 of 5 vaarten, naar Meppel, naar Dedemsvaart, naar Coevorden, naar Hollandsch veld.6
Gaat men die af, ziet men hier en daar een curieusen ouden molen, boerderij, scheepstimmerwerf of sluis. en altijd bedrijvigheid van turfschuiten.
Om U een staaltje te geven van het echte van deze streek, Terwijl ik die hut zat te schilderen kwamen er twee schapen en een geit die op het dak van dit woonhuis begonnen te grazen. De geit klom op den nok en keek den schoorsteen in.
De vrouw die iets op het dak hoorde, schoot naar buiten en slingerde haar bezem naar de geit voornoemd, welke als een gems naar beneden sprong.
De beide gehuchten op de heide waar ik ben geweest en dit incident plaats had, heeten Stuufzand en Zwartschaap.7 Ik ben ook nog in verscheiden andere plaatsen geweest en nu geef ik U in bedenking wat een oorspronkelijkheid hier nog is, daar après tout Hoogeveen nog eene stad is en daar vlak bij heeft men toch reeds schaapherders, van die ovens, van die plaggenhutten &c.
Ik denk wel eens met veel melankolie aan de vrouw en de kinderen, waren zij maar bezorgda – o het is de vrouw haar eigen schuld,  1r:4 zou men ook al kunnen zeggen, en het zoude waar zijn, doch haar ongeluk vrees ik grooter zal zijn dan haar schuld. Dat haar karakter een bedorven karakter is wist ik van ’t begin af maar ik had hoop op teregt komen en nu, juist terwijl ik haar niet meer zie en nadenk over een en ander dat ik in haar zag, komt het me meer en meer voor zij al te ver weg was om teregt te komen.
En dat maakt juist grooter mijn gevoel van deernis en dat wordt een melankoliek gevoel omdat het niet in mijn magt is het te verhelpen. Theo als ik op de hei zoo’n arm wijf zie met een kind op den arm of aan de borst dan worden mijn oogen vochtig. Ik zie er haar in; ook haar zwakheid, slordigheid dragen er toe bij om de gelijkenis te vermeerderen. Ik weet dat zij niet goed is, dat ik er het volle regt toe heb om te doen zoo als ik doe, dat bij haar blijven ginder niet kon, dat meenemen eigentlijk ook niet kon, dat wat ik deed zelfs verstandig, wijs was, al wat ge wilt, maar dat neemt niet weg dat het door mij heen gaat als ik zoo’n arm figuurtje zie, koortsig en miserable, en dat dan mijn hart week wordt. Wat is er veel triestigheid in het leven. enfin men mag niet melankoliek worden en moet het in iets anders zoeken en het werken is regt, alleen er zijn momenten dat men zijn rust slechts vindt in ’t bewustzijn: het ongeluk zal mij ook niet sparen. adieu, schrijf spoedig en geloof me

t. à t.
Vincent

top