1r:1
Waarde Theo,
Voor Uw schrijven, voor het ingeslotene dank ik U, ofschoon ik een gevoel van droefheid niet kan onderdrukken over wat ge zegt, “betreffende ’t vervolg kan ik U weinig hoop geven”. Bedoeld ge dat uitsluitend ten opzigte van het finantieele, ik zou er ’t hoofd niet om laten hangen, maar moet ik het opvatten als slaande op mijn werk, weet ik niet regt hoe ik het verdiend heb. Het treft net dat ik U de proeven van photos naar een paar van mijn laatste teekeningen kan sturen, welke ik U al eerder beloofd had doch niet halen kon omdat ik platzak was.1
Ik weet niet hoe ge dat woord bedoeld hebt, ik kan ’t ook niet weten, Uw brief is te kort, maar ’t gaf me een onverwachten stoot regt in de borst.
Maar ik wou wel eens weten hoe het er mee gesteld is, of gij iets in me hebt opgemerkt dat ik niet vorderde of zoo.
Betreffende ’t finantieele, zult ge U herinneren gij mij schreeft over slechte tijden maanden geleden, mijn antwoord was: goed, reden om van weerskanten dubbel ons best te doen; zie gij me te zenden het uiterst noodige, ik zal er achterheenzitten om weer een eind op te schieten zoo dat we misschien bij de illustraties iets plaatsen kunnen. Sedert zette ik diverse grootere composities op touw waarin meer een sujet was dan in enkele figuurstudies.
 1v:2
Zoo valt nu mijn eerste zending photos om desnoods te kunnen toonen aan den een of ander zamen met Uw “voor ’t vervolg kan ik U weinig hoop geven”. Is er iets bijzonders???
Ik ben wat zenuwachtig er over, ge moet eens spoedig weer schrijven. Nu, de photos zooals ge ziet zijn ZaaieraardappelwroetersTurfstekers. Nu heb ik er nog anderen gemaakt, Zandgroeve,2 onkruidverbranders,3 Mestvaalt,4 Aardappelwroeter 1 figuur,5 Kolenladers,6 en nu heb ik op Schevening deze week gewerkt aan Nettenverstellen (Scheveningsche vischersvrouwen).7
En nog twee grootere composities van Duinwerkers8 (een van welke ik nog eens aan Tersteeg liet zien) die, ofschoon er nog veel aan te sjouwen zal zijn, toch datgene zijn wat ik ’t liefst zou voleindigen.
Lange rijen spitters – arme lui van stadswege aan ’t werk gezet – voor een stuk duingrond dat omgespit moet worden. Maar dat te maken is enorm zwaar.
In Turfspitters ziet ge een eerste idee ervan. Ik zou er zoo melankoliek niet over zijn broer, als gij er niet iets bij zeidet dat me zorg geeft. Gij zegt “laat ons hopen op betere tijden”.–
 1v:3
Zie, dat is een van die dingen waar men mee op moet passen m.i. Hoop hebben op betere tijden moet niet een gevoel zijn maar een iets doen in het heden.9
Mijn doen is in zoover afhankelijk van uw doen dat als gij met zenden zoudt verminderen ik niet voort kan en desperaat zou zijn.
Juist omdat ik de hoop op betere tijden levendig in me voelde, bleef ik er met alle kracht me in werpen – in ’t werk van ’T “HEDEN” –
zonder verder over die toekomst te denken anders dan dezelve overgevende in ’t vertrouwen er loon na ’t werk zoude zijn, ofschoon de onkosten op eten, drinken, kleeren moesten bezuinigd worden, telkens, week aan week, meer en meer. Ik stond nu voor kwestie naar Schevening gaan, voor kwestie schilderen.– Ik dacht: kom, doorzetten.– Maar nu zou ik wenschen niet begonnen te zijn kerel, want het zijn onkosten meer en ik heb het niet. De weken gingen voorbij, vele, vele weken en maanden in den laatsten tijd dat telkens de onkosten iets zwaarder waren dan ik met alle tobben en hoofdbreken en uitzuinigen kon bij houden. Zoo als ’t geld van U komt moet ik er niet alleen 10 dagen mee rondkomen doch zooveel direkt af betalen dat die 10 dagen die voor de borst staan van den eersten af on ne peut plus mager zijn. En de vrouw moet ’t kind de borst geven en ’t kind is sterk en groeit en ze zit er dikwijls mee er geen zog is.
 1r:4
Nu, ik zit in ’t duin of ergens anders ook met een enorm gevoel van flaauwigheid bij tijden omdat er niets inkomt.
Schoenen gelapt en kapot van allen & meer andere petites misères10 die maken men rimpels krijgt. Enfin – ’t zou niets zijn Theo, als ik maar de gedachte kon houden: toch zal ’t gaan, doorzetten maar. Nu echter is ’t woordje van U “ik kan voor ’t vervolg u weinig hoop geven” voor mij iets als “the hair that breaks the camels back at last”. De last is wel eens zòò zwaar dat het eene haartje meer het beest tegen den grond doet vallen.
Nu que faire.– Blommers zag en sprak ik op Schevening reeds tweemaal en hij zag een paar dingen van me en vroeg me eens bij hem te komen.
Ik maakte eenige geschilderde studies daar, een brok zee, een aardappelland, een veld met nettenverstelders, en hier t’huis een kerel in ’t aardappelland die kool plant op de leege plekken tusschen ’t aardappelloof,11 en dan onder handen de groote teekening van ’t netten boeten, zooals ze ’t noemen.12 Maar mijn lust voel ik vergaan, men heeft behoefte aan een vast punt ergens. Zie, dat ge me zegt, hoop maar op de toekomst, is net als of ge zelf geen hoop meer hebt betreffende mij. Is dat zoo.– Ik kan ’t niet helpen, ik ben niet prettiga door de zorg en ik wou dat ge maar eens hier waart.
 2r:5
Gij zegt dat de autographies13 wat mager zijn van effekt, het verwondert me niet in ’t minst als ik denk dat t’physiek van iemand op zijn werk influenceert en mijn leven is te droog en te mager. waarachtig Theo, ter wille van ’t werk zouden we een beetje beter moeten gegeten hebben maar ’t kon er niet af en het zal zoo blijven als ik niet een klein beetje meer ruimte krijg op een of andere manier. Daarom, toe laat de photos eens kijken aan Buhot of zoo als ge zelf niet sturen kunt en, zie een debouché te vinden door hem, als ’t kan.
Ik heb er haast berouw van dat ik weer ben gaan schilderen want als ik er niet mee vorderen kan wou ik liever ik ’t maar daargelaten had. Nu, het gaat niet zonder verf en verf kost duur en omdat ik nog wat moet betalen aan Leurs & Stam kan ik niet laten oploopen. En ik schilder zoo graag. Nu ik weer bezig was kreeg ik in dingen van verl. jaar weer meer pleizier en heb weer geschilderde dingen in ’t atelier gehangen. De zee, waar ik vreeselijk veel van houd, zij dient met schilderen geattaqueerd te worden, anders heeft men er geen vat op.–
 2v:6
Zie Theo, ik hoop maar dat gij den moed niet opgeeft, maar waarachtig, als ge gaat spreken van “geen hoop geven voor ’t vervolg” dan word ik melankoliek want gij moet den moed en de energie hebben om te zenden, anders zit ik vast zonder dat ’t in mijn magt is om vort te komen, want die vrienden konden zijn zijn vijandig geworden en schijnen ’t te willen blijven.
Denk er eens over na dat ik toch niets deed dat dit motiveeren kon eigentlijk, althans niet motiveeren kon dat Mauve b.v. of Tersteeg of C.M. zoo koel zijn niet eens iets te willen zien of een woord spreken. ik vind ’t menschelijk men over ’t een of ander en froid gerake maar ’t en froid zijn aan te houden zelfs nu er meer dan een jaar passeert en na herhaalde pogingen om ’t bij te leggen, is niet aardig.
 2v:7
Zoo eindig ik voor heden met de vraag, Theo toen in ’t begin gij tot mij spraakt over ’t schilderen14 en we hadden toen kunnen vooruitzien ’t werk van nu, zouden we geaarzeld hebben te vinden dat het regt was ik schilder zou worden (of teekenaar dan, wat doet het er toe)? Ik geloof niet dat we toen geaarzeld zouden hebben om door te zetten als we b.v. deze photos hadden kunnen vooruitzien, niet waar, want er moet toch een schildershand en -oog zijn wil men zoo’n geval uit het duin in een of anderen vorm creeëren. Nu echter is het dikwijls ik zoo beroerd me gevoel als ik de lui antipathiek zie blijven en koud, dat ik den moed verlies. Nu, ik redresseer me dan weer en ga weer aan ’t werk en lach er om, en omdat ik in ’t heden werk en geen dag laat omgaan  2r:8 zonder te werken, geloof ik dat ik wel degelijk hoop heb op de toekomst, ofschoon ik ’t gevoel daarvan niet heb want ik zeg het U, er schiet me geen spacie in mijn hersens over om over de toekomst te philosopheeren, zij ’t om me van streek te brengen zij ’t om me te troosten. het heden vasthouden en niet laten voorbijgaan zonder te zien er iets uit te halen, ziedaar wat ik geloof pligt te zijn.
Tracht gij U dus ook ten opzigte van mij te houden aan het heden en laat ons volhouden wat we kunnen volhouden, liever heden dan morgen.
Toch Theo, hoeft ge me niet te sparen als ’t een kwestie is van geld alleen en als gij als vriend en broer maar ietwat sympathie voor ’t werk houdt, verkoopbaar of onverkoopbaar. Als dat ’t geval maar is: dat ik in dit opzigt uw sympathie15 houden mag, dan kan ’t me bitter weinig schelen en dan moeten we kalm en koelbloedig raadschaften. Dan, als er geen hoop is voor ’t vervolg in ’t finantieele zou ik proponeeren een verhuizing naar buiten, op een dorp geheel buiten uithalende de helft van huishuur en voor ’t zelfde geld als men hier voor slecht betaald, goed en gezond eten, noodig voor de vrouw en de kleintjes en voor mij eigentlijk ook. Tevens nog voordeelen hebbende voor modellen misschien.
 3r:9
Ge weet, verl. zomer heb ik geschilderd – verscheiden studies heb ik nu weer eens opgehangen omdat bij ’t maken van nieuwen ik er weer oog op kreeg er toch iets in was. Indirekt hielp dat schilderen me voor mijn teekenwerk gedurende de wintermaanden en ’t voorjaar, en voerde ik dat op tot deze laatste teekeningen toe. Nu echter voel ik weer ’t goed zou zijn een tijd te schilderen en ik dat noodig heb om tooniger te worden, ook in de teekeningen. Ik had plan de wijven die in ’t gras netten zitten te verstellen tamelijk groot te schilderen maar op Uw woord zie ik er van af tot ik U spreek.
Ik heb nog drukjes van de autographies gekregen doch ook nog zwak, maar de man zegt me16 hij er eigentlijk meer inkt op had moeten doen en er me nog beteren zal geven.17 N’importe, ik heb er eens een proef mee genomen om in klein formaat als voor illustratie croquis te maken. Och Theo, ik zou veel meer kunnen vorderen als ik ’t wat ruimer kon hebben.
Maar ik weet er niets op te verzinnen, overal stuit ik op onkosten. Als ik de historie van dezen of genen schilder lees zoo zie ik ze toch allen geld noodig hadden en beroerd werden als zij niet vort konden.
Schrijf eens spoedig want ik ben niet prettig en in tweestrijd of ik Schevening durf doorzetten, dat met kosten aan schildergerij gepaard gaat.
 3v:10
Ik had gehoopt ge wat zoudt hebben kunnen sturen – nu, in elk geval, vooral als ge geen geld hebt moet ge me eens spoedig schrijven want ’t is een toer moed te houden in de gegevenen.
Ik vind de teekeningen waarnaar de photos zijn nog niet diep genoeg van toon, nog niet genoeg de emotie die de natuur opwekt weergevende, maar als ge dit vergelijkt bij ’t geen ik mee ben begonnen, met de figuren van vroeger, zoo meen ik mij niet te vergissen er een rigting van vorderen in is en dien stroom mogen we niet loslaten, dus laat ons zien door te sjouwen.
Ik wou ge maar eens kwaamt. Schrijf in elk geval spoedig. adieu, met een handdruk.

t. à t.
Vincent

Ik vind het niet goed Theo, om uit te geven meer dan men ontvangt – maar als ’t een kwestie is van werkstaken of doorwerken zoo ben ik voor ’t doorwerken tot het uiterste. Millet en de andere voorgangers hebben doorgezet tot den deurwaarder toe, of sommigen hebben gevangen gezeten of zijn moeten verhuizen her- en derwaarts, doch ik zie in hen niet dat zij hebben gestopt. En bij mij is ’t nog maar in ’t begin maar als een donkere schaduw zie ik het in de verte en maakt ’t me soms het werken somber.

Ik heb Breitner nog gesproken sedert, over die drie aangezette composities.18 Het was wel zoo iets van dat hij ze in een moment van van streek zijn had gemaakt. Hij zeide mij hij er spijt van had ze zoo gemaakt te hebben en liet mij een veranderde compositie zien van den dronkaard en studies van gemeene straatwijven19 die oneindig beter waren. En ik zag ook een paar in wording zijnde aquarellen en een schilderij van een hoefsmederij20 die met een bedaarder en juister hand en hoofd waren gedaan. Ik las een boek dat hij me leende, Soeur Philomen van de Goncourt die Gavarni schreef. De geschiedenis passeert in een gasthuis, erg goed.21

top