1r:1
Waarde Theo,
Dank voor Uw brief en dank voor het ingeslotene. Van daag is ’t zondag en heb ik van de week woedend gewerkt en neem het er vandaag eens van af om rustig aan U te schrijven, wat uitvoeriger dan ik in den laatsten tijd heb kunnen doen omdat veel dingen mij aftrokken. En te meer is ’t me behoefte te schrijven omdat ik zie uit Uw schrijven het niet alles voorspoedig gaat voor U en ik wat hartelijker wilde schrijven dan gewoonlijk.
Als in mijn eigen geval – bij mijn geringe inkomsten – Pa en Moe ’t bezwaar maakten van geen geld met betrekking tot het trouwen – ik kan betrekkelijk het billijken – en althans me begrijpen zij zoo spreken en het toegeven. Doch nu zij, Theo, in Uw geval – bij U die eene vaste betrekking hebt en een mooi inkomen (nota bene aanzienlijker dan hun eigen) – zij dit zelfde bezwaar opperen, zoo vind ik dat onuitsprekelijk pretentieus en radicaal goddeloos. Eigentlijk zijn de dominés al mee de meest goddelooze menschen in de zamenleving en dorre materialisten. Niet direkt op den preekstoel doch in privé aangelegenheden. Van een moreel standpunt uit mag men misschien bezwaar maken tegen trouwen in zekere gevallen waar broodsgebrek in den absoluten zin te voorzien is doch m.i. vervalt in ’t moreele dit bezwaar direkt geheel en al zoodra er van broodsgebrek in den letterlijken zin geen sprake is. En ridicuul zou ’t zijn in Uw geval nu al direkt broodsgebrek te voorzien.
Gesteld iemand als de oude Heer Goupil1 maakte bezwaar over ’t geld – van zijn standpunt uit, dat van een rijk handelaar, verwacht men niet anders.
Maar van Pa en Moe, die nederig moesten zijn en tevreden met het eenvoudige, vind ik het heel leelijk zij zoo spreken en schaam mij er als ’t ware over zij zoo zijn.2 Ik wou wij allen in ons huis zochten naar vrede en ons bekrompen, liever dan te jagen naar hooge positie. En onze energie besteedden om ons op te werken in geestbeschaving en humaniteit maar tevreden waren uit principe met het meest eenvoudige.
Dus het spijt en grieft me, het stelt me alweer vreesselijk te leur, dat Pa en Moe dat gezegd hebben.
Ik zou ik weet niet wat willen doen als door iets ik dit ongedaan kon maken. Ik zou trotsch willen zijn op Pa omdat hij een waarachtig arm dorpspredikant was in den reinen zin van het Evangelie maar ik vind het zoo beroerd als Pa vervalt in zulke dingen die niet strooken met "the dignity of his calling".
 1v:2
Ik meen men van Pa met regt verwachten zou mogen dat hij medewerkte waar het ’t behoud eener arme vrouw alleen geldt – Partij trekken zou voor haar juist omdat zij arm en alleen was.
Dit niet te doen is een enorme fout in Pa, en is het inhumaan van wie ’t ook zij die dit doet, dubbel inhumaan als een evangeliedienaar dit doet.
En in den weg te staan van eene zoodanige vrouw, te beletten haar redding en behoud, is monstrueus.
Nu weet ik zeer wel dat plus minus alle dominés zóó zouden spreken als Pa – en daarom reken ik voor mij dat heele corps onder de meest goddelooze menschen die er zijn in de zamenleving. Gij en ik evenzeer, we doen wel eens iets dat misschien zonde is maar we zijn toch niet onbarmhartig en we hebben toch medelijden, en juist omdat we ons zelf niet zonder fout rekenen en weten hoe die dingen in hun werk gaan schelden we niet op gevallen of zwakke vrouwen als de dominés, als was het alles hun eigen schuld.
En nu is de vrouw van U bovendien eene fatsoenlijke vrouw uit eene burgerfamilie en werkelijk is, vind ik, de fout van Pa groot.
Gesteld er waren bezwaren, me dunkt Pa moest juist als menschenherder U aansporen haar te helpen en de bezwaren te dragen ter wille van haar behoudenis. Men moest bij iemand als Pa troost vinden kunnen waar de maatschappij geen troost geeft – maar jawel – ze maken ’t nog erger dan gewone menschen.
Het is enorm dat Pa deze houding aanneemt.
Toen Pa hier was sprak hij met afkeuring over mijn zijn met de vrouw. ik zeide toen dat ik niet weigerde haar te trouwen.
Toen ONTWEEK pa dat en praatte er om heen.
Hij wilde niet direkt zeggen dat ik haar verlaten moest maar betreurde het dat ik met haar relaties had.
Ik heb overigens met Pa er weinig over doorgepraat juist omdat ik niet inzie hij precies de persoon is die er nu mede te maken heeft. Gij hebt Uw pligt gedaan Pa en Moe ’t mede te deelen doch nu ze zoo spreken geven zij U dunkt me het regt hun verder buiten bepaalde confidences te laten en minder er in te kennen dan wel als zij billijker waren. Zij vergissen zich in dit opzigt dat zij niet nederig en humaan genoeg zijn in dit geval.
 1v:3
Nu – ge schrijft over de zaken dat zij minder voorspoedig gaan. Dit is beroerd genoeg. Maar de positie is altijd hachelijk geweest en zal ’t altijd wel blijven in ’t leven. Laat ons maar courage houden en energie en sereniteit zoeken.
Ik kan U mede deelen dat mijne eerste compositie waarvan ik U croquis zond3 tot op eene zekere hoogte is gevorderd zoodat ze betrekkelijk af is. Ik heb de teekening eerst gemaakt met fusain, daarna nog eens er over heen gewerkt met ’t penseel en drukinkt. Er zit dus nog al kracht in en geloof ik men de tweede keer men ’t bekijkt er nog weer wat in zou kunnen vinden wat men den eersten keer niet gezien had.4
En dan is sedert ik U croquis zond eene tweede teekening van een soortgelijk geval er bij ontstaan.5 Weet ge nog dat in der tijd gij me (verl. jaar) beschreeft een ongeluk in een carriere op de Butte Montmartre, waar ge een troep werklui zaagt terwijl er een in de groeve zich geblesseerd had.6
Nu, ’t is een dergelijk geval maar eenvoudig de ploeg werklui aan den arbeid.
Ik was met v.d. Weele in Dekkersduin en we kwamen daar aan die zandgraving7 en ging ik er sedert heen en had druk model dag in dag uit en zoo staat de tweede er ook op.
Het zijn kerels met kruiwagens en spittertjes, ik zal zien ik er ook een croquis van maak8 doch ’t is een ingewikkelde compositie en in croquis misschien zoowel de een als de ander moeielijk te zien.
De figuren zijn naar uitvoerige studies geteekend. Ik wou erg graag ze gereproduceerd konden worden. De eerste is op grijs papier, de andere op geel.
Ik verlang er zeer naar Theo, dat ge eens weer op ’t atelier zijn zult want er zijn zoo veel studies ook en kunt ge nu ook zien met welk doel ik de studies maak en zijn er nog veel meer dingen uit te trekken.
 1r:4
Ik heb laten maken eene lijst of liever passepartout van gewoon hout en die de kleur van notenhout gegeven met zwarten binnenrand en dat sluit de teekening goed af en men kan prettig in de lijst werken.9
Ik heb mij voor meer grootere composities ingerigt en heb weer spanramen voor twee nieuwen staan. ik wou het houthakken in ’t bosch ook wel eens maken en de aschvaalt met de chiffonniers en ’t aardappelrooien in het duin.
Het is goed geweest ik eens naar Rappard ging want zijn sympathie heeft mij opgewekt waar ik geen zelfvertrouwen genoeg had.
Maar als gij deze teekeningen ziet Theo, en de studies ziet dan zult gij wel begrijpen dat ik zooveel zorg en moeite heb gehad dit jaar als ik maar dragen kon. Het is woedend moeielijk om het figuur te smeden.
En waarachtig, het is er mee als met het ijzer – men werkt op een model en werkt er op door, in ’t begin gaat het niet maar juist eindelijk word het meegaander en vind men ’t figuur zoo als ’t ijzer smeedbaar wordt als het gloeiend is en dan moet men er op doorgaan. Zoo voor deze twee teekeningen heb ik aanhoudend model gehad en doorgesjouwd vroeg en laat.
Het is mij een tegenvaller gij schrijven moet dat de zaken niet erg vlotten – is het dat de positie hagchelijker wordt, laat ons de energie verdubbelen.
Ik zal dubbel attent zijn op mijn teekeningen, maar voorloopig nog, wees gij dubbel attent in ’t zenden van het geld.10 Het vertegenwoordigt voor mij model, atelier, brood, vermindering er van heeft iets als stikken of verdrinken ten gevolge, ik bedoel, ik kan het nu evenmin missen of het met minder doen als dat ik de lucht missen kan. Ik heb deze twee teekeningen reeds lang in mijn hart gehad maar ik had het geld niet om ze uit te voeren en nu door dat van Rappard zijn ze vlot geworden.a De scheppingskracht kan men niet inhouden, het moet er uit wat men voelt.
 2r:5
Weet gij waar ik dikwijls over denk. Het is om te zien relaties te krijgen in Engeland met Graphic of London News. Ik wilde nu ’t me vlot zoo erg graag doorsjouwen op eenige grootere composities voor illustratie geschikt. Boughton met Abbey zamen maken voor Harper te New York (agent voor de Graphic ook) teekeningen “picturesque Holland”.11 Die illustraties (zeer doorwerkt al zijn ze klein, gemaakt bepaald naar grootere teekeningen) zag ik bij Rappard. Ik denk nu bij me zelf dat als Graphic en Harper hun teekenaars sturen naar Holland zij niet onwillig gestemd mogten zijn een Hollandsch teekenaar aan te nemen als hij iets goeds voor niet te veel geld wil leveren. Ik zou er op werken willen vast verbonden te worden tegen een maandgeld, liever dan nu en dan een teekening betrekkelijk duurder te verkoopen. En mij verbinden voor eene serie composities naar aanleiding van b.v. deze twee die op ’t ezel staan of die ik er nog bij zal maken. Ik zou ’t raadzaam vinden zelf eens naar Londen te gaan met studies en teekeningen en de managers der diverse inrigtingen op te zoeken of liever nog de teekenaars Herkomer, Green, Boughton (sommigen echter zijn tegenwoordig in Amerika) of anderen als ze in Londen zijn. En zou ook inlichting omtrent procedes dáár beter dan elders kunnen krijgen. Wie weet of Rappard niet mee zou willen gaan en ook teekeningen mede nemen. Zoo iets, met of zonder wijzigingen in het plan, zou dunkt me moeten gedaan worden. Ik zou dunkt me durven op mij nemen iedere maand ongeveer 1 groote teekening te leveren voor dubbele bladzij (double page engraving) van illustratie, en zal mij op de andere formaten ook eens toeleggen, de bladzijde (whole page) en de halve bladzij (half page). Ik weet wel dat men groot en klein reproduceeren kan doch de dubbele bladzij preteert zich beter tot ’t geen breed gedaan is, de kleineren kunnen op andere wijs geteekend zijn, b.v. met de pen en potlood.
 2v:6
Nu geloof ik de managers der illustraties niet iederen dag iemand vinden die de illustraties als zijn bepaald doel beschouwt.
Aan ’t kleine schetsje dat ik nu zooeven van de groote teek. maakte (in een kwartiertje tijd en hier in sluit) ziet ge dat als ’t bepaald om ’t formaat kleiner of grooter te maken te doen is, ik daar niet tegen op zie. als ik bepaald weet men dit of dat op eene zekere grootte hebben wil, dat kan ik doen.
Maar voor mijn eigen studie werk ik liever wat grooter, zoo dat ik de handen, voeten, kop meer en detail bestudeeren kan.
Vind gij zelf niet dat in dezen zelfden stijl waarin ik nu Turfstekers en Zandwerkers heb opgevat, er een massa gevallen van houtkappen &c. zouden kunnen gemaakt worden die dunkt me op zoo’n wijs levendigheid genoeg hebben om als illustratie te dienen.
Maar nog eens, het geld van U, zoolang ik geen emplooi gevonden heb, is me absoluut onmisbaar.
Hetgeen ik nu van daag van U ontving, ik moet precies zooveel zoowat betalen direkt als ik ontvangen heb, ik moet nog drie modellen betalen die ik meermalen had, ik moet den timmerman betalen, huishuur betalen, bij den bakker en kruidenier en ook al den schoenmaker nog betalen, en weer wat inslaan. Nu, ik heb voor mijn neus twee blanke vellen voor nieuwe composities en moet toch daaraan tijgen. Weer zou ik dag in dag uit model moeten nemen en worstelen tot ik t’er op heb. Quand bien même tijg ik er aan maar over een paar dagen begrijpt gij dat ik absoluut à sec ben, en dan die vreesselijke 8 lange dagen van niet vooruit kunnen en wachten, wachten tot het den tienden weer is.
Ja kerel, konden we maar iemand vinden die de teekeningen nam.
Voor mij is ’t werken absoluut behoefte, ik kan niet er mee traîneeren eigentlijk,  2v:7 ik heb geen pleizier in iets anders meer dan in het werk, dat wil zeggen, ’t pleizier in iets anders houdt direkt op en ik word melankoliek als ik niet voort kan met den arbeid. Ik heb dan ’t gevoel van den wever als hij ziet dat zijn draden in den war gaan en het patroon dat hij op ’t getouw had naar de weerga en zijn denken en inspanning zonder resultaat. Zie het dus te schipperen dat wij het volhouden met energie. Ik ga permissie vragen om in ’t oude mannen- & vrouwen gesticht te werken.12 Ik heb reeds veel studies van weesmannen maar ik moet de vrouwen ook hebben en de entourage ook op de plaats zelf. Nu, gij hebt zelf voor Uw vrouw te zorgen, gij weet dus genoeg dat van dien kant ik ook ’t niet makkelijk heb met nog twee kleintjes er bij.
Zeg eens, ’t antwoord van Pa en Moe influenceert toch niet op Uw komen dezen zomer niet waar?
’t Is zoo noodig dunkt me gij de studies en de groote teekeningen ziet, juist met het oog op ’t finantieele ook. Dezelfde demarches die ik te Londen zou doen bij de lui van de illustraties zoudt gij dunkt me ook te Parijs kunnen doen als ge een paar groote teekeningen kondt laten zien.
Alleen in dit geval zou denk ik het wijs zijn niet te beginnen voor dat we zoo goed als zeker zijn dat ze ’t grif accepteeren.
Deze grootere composities, ze brengen veel verschottend mee wil men conscientieus ze behandelen. Want kerel, het moet alles met model, ook al gebruikt men studies, toch moet men retoucheeren met ’t model er weer bij. Als ik nog meer model kon nemen ik zou ze nog veel, veel beter kunnen maken. Dus kerel, wat betreft ik U een keer niet noodig zou hebben – ik heb het meer noodig dan ooit maar ik wijs U op de kans die we hebben als we volhouden. Door ’t geld van Rappard heb ik verscheidene dingen reeds van schetsboeken &c. en al wat gij stuurt zet zich om in teekeningen en ik geloof dat gij ’t geen ik nu aan bezig ben geschikter zult vinden dan het vroegere. Dus laat ons moed houden en energiek zijn.  2r:8
Iets wat me in den weg zit voor meerdere dingen die ik van het strand in ’t hoofd heb is dat ik geen Scheveningsch vrouwencostuum heb. Ge begrijpt dat ik wel eene dergelijke compositie met Scheveningsche figuren zou kunnen maken zoo in den geest van bijgaand croquis. Maar als ik buiten een figuurtje teeken is het natuurlijk te oppervlakkig. Het moet wederom opgevat en doorwerkt worden met model en heeft men de costumes noodig. Nu, dat zou een uitgaaf zijn die als ik ze doen kon drie, vier teekeningen die ik in ’t hoofd heb vlot zou maken. Doch hoe kan ik het doen. zoo als ik zeg, over 3 dagen is alles wat ik nu heb op want haast alles moet er direkt af. Voor deze twee teekeningen heb ik diverse kielen, broeken, zuidwester &c. ook noodig gehad. Een model heeft niet altijd een mooien kiel aan die pittoresk is, men verwisselt dat en het wordt echter en spreekt meer. Als ge komt moet ge eens zien hoe die studies voor de figuren op ’t eerste plan van ’t croquis doorwrocht zijn. Ik maakte ze buiten op een zandhoop bij een bloemist.
In ’t begin van Uw brief schrijft ge nog ’t U pleizier doet er geen reden tot ongerustheid was omtrent de vrouw. Wel, die is er ook niet direkt in zoover dat ik voor mij ook in dat opzigt sereniteit en goeden moed zoek te bewaren. Doch zorg heb ik wel, zelfs zware zorg en moeielijkheden ontbreken niet. Ik heb begonnen te zoeken naar het behoud van de vrouw ondanks de moeielijkheden en tot heden volgehouden ondanks de moeielijkheden, maar ook in ’t vervolg zal niet alles couleur de rose zijn. Enfin we moeten werken zoo hard we kunnen. Theo de moeielijkheden die ik met de vrouw had toen ik U laatst schreef, weet ge wat dat was – haar familie zocht haar van mij af te krijgen – ik heb met niemand behalve de moeder mij ooit bemoeid omdat ik hen niet te vertrouwen vond. Hoe meer ik trachtte de geschiedenis van die familie te analyseeren, hoe meer ik in dat gevoelen versterkt ben. Nu, juist omdat ik ze links heb laten leggene intrigueeren ze en zoo kwam het tot een attaque op verraderlijke wijs. Ik heb de vrouw mijn zienswijs over hun bedoelingen gezegd en verder dat ze moest kiezen tusschen haar familie en mij maar dat ik geen omgang met iemand van hen verlangde te hebben, ten allereerste omdat ik geloofde relaties met haar familie haar zouden terugbrengen tot haar vroeger verkeerd leven. Het voorstel der familie was dat zij met haar moeder zouden huishouden voor een broer van haar13 die van zijn vrouw af is en een fameus mauvais sujet is. De reden van de familie waarom zij haar raadden van mij vandaan te gaan was, ik verdiende te weinig en ik was niet goed voor haar en deed het maar om ’t poseeren doch zou haar in den steek laten. Nota bene, door het kleine kind heb ik betrekkelijk weinig van haar poseeren kunnen hebben niet waar, dit heele jaar lang. Enfin ik geef U zelf in bedenking in hoe ver deze vermoedens jegens mij gegrond waren. Welnu maar het werd achter mijn rug stilletjes bepraat en eindelijk vertelde de vrouw het mij. Ik zeide haar, doe wat ge wilt maar ik zal U niet verlaten tenzij gij terugkeert tot Uw vroeger leven.14 Het beroerde is Theo, dat als we het eens arm hebben, op zoo’n wijs men beproefd de vrouw van haar stuk te brengen en b.v. dat mauvais sujet van een broer haar zoekt terug te brengen in het vroegere. Nu – ik zeg van haar alleen dit – ik zou het flink en royaal van haar vinden indien zij alle relaties afbrak met haar familie, ik zelf raad haar af er heen te gaan doch als zij gaan wil laat ik haar gaan. En de verzoeking om b.v. haar kind te laten kijken brengt haar dikwijls in haar familie terug. En die invloed is fataal en heeft vat op haar juist omdat het van haar familie komt en die haar van streek maken door dat zij zeggen “hij laat je toch in den steek”. Zoo zoeken ze haar te bewegen mij in den steek te laten. adieu kerel, laat ons werken en ons hoofd helder houden en trachten regt te handelen. Ge weet hoe het staat met mijn geld, als het kan, help mij.–

Vincent
 3r:8 [sketch A]
top