1r:1
Waarde Theo,
Tegen Uw verjaardag wil ik zorgen ge van mij ook een woordje ontvangt.1 Moge het een goed jaar voor U zijn dat ge begint en het U voorspoedig gaan met het werk – en ik hoop vooral ook dat ge in dit jaar wat voldoening hebben zult van wat ge voor Uw patient deedt & zij herstelle en nieuw leven vinde.
Weet ge wel ’t al haast een jaar geleden is ge hier waart. ja – ik verlang zeer naar Uw komst. Het is werk over dat heele jaar dat ik U moet laten zien – waar we over moeten spreken in verband tot de toekomst.
Zoudt ge denken ’t omstreeks denzelfden tijd als verl. jaar zijn zal ge komen zult – of zou welligt door dat ge misschien het minder wenschelijk acht uw patient alleen te laten ’t nog uitgesteld worden. Enfin als ge iets zeggen kunt omtrent uw komst, schrijf het dan eens.
In der tijd hebt ge me veel verteld van die Zweedsche schilders – Heyerdahl – Edelfelt.2 Van Edelfelt heb ik deze week gevonden de reproductie van een schij, eene godsdienstoefening op het zeestrand.3 Er is iets in van de gedichten van Longfellow. Het is erg mooi. Dat is eene rigting waar ik erg veel van houd en die geloof ik meer goed doet in de wereld dan de italjanen en spanjaarden met hun “marchands d’armes au Caïre”4 enz., die ik toch zoo vervelend vind op den langen duur.
 1v:2
Deze week had ik een figuurtje van eene vrouw op de hei die turf opraapt onder handen.5
En een geknield mannenfiguur.–6
Men moet zoo de structuur der figuren kennen om expressie te krijgen – althans ik kan ’t niet anders inzien.–
Edelfelt is wel mooi in zijn expressies – doch ook hij zoekt het niet alleen in de uitdrukking der gezigten maar in de geheele houding der figuren.
Weet ge wie misschien de knapste van al die Zweden is?– Het is misschien een zekere Wilhelm Leibl, een man die geheel zich zelf gevormd heeft.7
Ik heb van hem de reproductie van een schij waar hij plotseling mee voor den dag kwam, ik meen op de Expositie te Weenen van 82. ’t Stelt voor 3 vrouwen in eene kerkbank, één zittend figuur van eene jonge vrouw in geruit costuum (Tyrol).
Twee geknielde oude vrouwen in ’t zwart met doeken om ’t hoofd.8
Prachtig van sentiment en geteekend als Memlink of Quintijn Matsijs.–
Dat schij maakte toen schijnt het veel beweging onder de artisten – sedert weet ik niet hoe ’t met dien man gegaan is. Ik vond dat het veel van Thijs Maris had. In Engeland is er ook een duitscher van die soort maar minder knap, Paul de Gassow,9 die iets heeft van Oberländer wiens koppen ge U zeker herinnert. Enfin er zitten goede lui in dat Zweden nog, schijnt het.
Ik ben weer verlangend naar Uw brief.
Wat ik U met een woord schreef over relaties van vrouwen met hare moeders – mij aangaande, ik kan U verzekeren 9/10 van de moeielijkheden die ik met de vrouw had daarin hun oorsprong hadden, direkt of indirekt.10
En toch, die moeders, al doen ze onuitsprekelijk  1v:3 verkeerd, ze zijn niet precies slecht.– Maar ze weten niet wat ze doen11 – vrouwen van een jaar of 50 hebben dikwijls iets wantrouwends en juist hun eigen slimheid en argwaan verstrikt hen. Ik zal als ge wilt U sommige bijzonderheden wel eens vertellen. Ik weet niet of alle vrouwen serieuser worden met het klimmen van hun jaren – en dan willen ze hun dochters besturen en teregtwijzen en doen het glad verkeerd.
Toch, in sommige gevallen kan hun systeem eenig raison d’etre hebben maar ze moesten niet zich tot principe stellen en a priori aan nemen dat de mannen bedriegers en gekken zijn en daaruit volgt de vrouwen hen bedriegen moeten en de wijsheid in pacht hebben. Wordt het systeem der moeders toegepast ongelukkigerwijs op een man die eerlijk en te goeder trouw is zoo is hij er ongelukkig aan toe. Het is een van de dingen die in dezen tijd zóó algemeen zijn dat ieder er zich wel uit eigen ervaring genoeg van voor den geest kan halen & moeten we niet meenen ons iets ongewoons overkomt.
Enfin we zijn nog niet in den tijd dat de rede (niet alleen in den zin van raison doch tevens van la conscience) door iedereen geeerbiedigd wordt, er aan te werken die tijd kome is pligt, en bij het beoordeelen der karakters de omstandigheden van de tegenwoordige maatschappij in aanmerking te nemen is een van de eerste dingen die de menschlievendheid gebiedt.
Wat is Zola toch mooi – ’t is vooral l’assommoir waar ik dikwijls aan denk.12 Zeg eens – hoe staat gij met het lezen van Balzac.13
Ik heb les miserables geheel uit14 – ik weet wel dat Victor Hugo op een andere wijs analyseert als Balzac & Zola maar hij doorgrond de dingen ook.
 1r:4
Weet gij wat ik voor mij zou prefereeren boven de relaties van de vrouw met haar moeder – in mijn geval waar ’t bepaald verkeerde gevolgen heeft – dat de moeder maar geheel en al bij mij in ware gekomen. Ik heb haar dat dezen winter toen de moeder erg in ’t naauw zat eens voorgesteld en gezegd, als ge zoo aan elkaar gehecht zijt, kom dan bij elkaar wonen. Maar ’t is juist dat zij geloof ik het eenvoudige, dat ik en uit principe wil en ook door de omstandigheden noodzakelijk wordt, niet goed genoeg vinden, zelfs dan niet als ze zelf er niet komen kunnen. Veel menschen zijn meer op het uiterlijke dan op het innerlijke van een huisgezin oplettend, en dat denkende ze goed doen daarmee. Daar is de maatschappij vol van, paraître in plaats van être.– Nog eens, die menschen zijn daarom niet slecht doch ze zijn dwaas.
Hoe groot nu ’t onderscheid zij tusschen de personen in kwestie, houd het oog op de relaties tusschen uw patient en haar moeder. meen vooral niet ik de moeder van iets bepaalds slechts verdenk – neen, maar ’t zou me verwonderen ze de algemeene dwaasheid niet deelde. En uw patient de algemeene vrouwelijke aanleg om zich te vergissen in ’t kiezen van ’t geen waardoor zij zich laten besturen.
De moeder eener vrouw is in sommige gevallen de representant eener bemoeizieke en kwaadsprekende en onuitstaanbare familie – in die kwaliteit gedecideerd schadelijk en vijandig, ook al is ze op zich zelf zoo slecht niet. In mijn geval zoude zij veel beter zijn indien zij in mijn huis was dan in de huizen van de andere familieleden – waar zij eigentlijk soms op brutale wijs de dupe van is en opgestookt wordt om te intrigueeren.
Hebt ge ooit aan de moeder van uw patient gedacht in die kwaliteit die zij welligt eenigermate krijgen kan. Daarom, wees op Uw qui vive. En betreffende de Soeks15 is het misschien dat gij ook zelf voorziet het niet zeker is zij dezelfde begrippen van discretie zullen hebben die gij en uw patient zelf hebben en wenschelijk zijn. Tegenover Uw patient zijt gij absoluut eerlijk en te goeder trouw geweest – zie, dat is iets wat het voornaamste is en de toekomst, wat die ook zij, helder houdt, doch al heeft men regt gehandeld zoo kan men toch evenwel soms onaangenaamheden krijgen. Enfin in dit jaar dat ge heden begint wensch ik U zoo weinig mogelijk daarvan toe – en integendeel nogmaals alles goeds. Nu, schrijf spoedig – als ge nog niet geschreven hebt reeds – wat ik hoop ’t geval zij.
adieu kerel, met een hartelijken handdruk.

t. à t.
Vincent

top