1r:1
Waarde Theo,
Regt hartelijk dank voor Uw brief en het ingeslotene.– Het verheugde mij daarin meer uitvoerig eens weder iets omtrent Uw zieke te vernemen, te meer daar ’t mij voorkwam deze berigten zeer gunstig te noemen zijn. Dat wat men noemt tumeur blanche,1 is het niet iets dat bij anemie op zich zelf reeds wel eens voorkomt als zekere kwaadaardige bestanddeelen in het bloed zijn. Ik weet dit niet precies doch op zich zelf meen ik het bewuste abces iets niet ongewoons en bij goede behandeling volstrekt niet gevaarlijks is.– En overigens schrijft ge verscheiden goede dingen.
Erg aardig wat ge schrijft van haar invloed op anderen. Zulke dingen geloof ik – den invloed door een goed mensch te weeg gebragt strekt somtijds ver. Is wel aardig bij het zuurdeeg vergeleken. Twee goede menschen – man en vrouw vereenigd – ’t zelfde willende & bedoelende, met denzelfden ernst doortrokken, wat die niet zouden vermogen!– Daar heb ik dikwijls over gedacht.– Want door vereeniging wordt de kracht ten goede niet alleen verdubbeld maar veel malen verdubbeld – als door magtsverheffing om ’t zoo maar eens in rekenkundige woorden te zeggen.2
Nu – dan Uw beschrijving van ’t huis en van de omgeving van het huis – de cab stand is zeer goed.– Onderscheidt zich van andere stadsgezigten van U door – typiger stoffage – de cabstand is uitmuntend – kunt ge mij het personaadje met den rooden neus niet eens te poseeren bezorgen.–
 1v:2
Dat gij vriend Wisselingh hebt gesproken doet mij pleizier – dus is die weer terug gekomen in Parijs – nog steeds in de zaak van Cottier?3 Zoudt ge bij gelegenheid hem eens voor mij willen groeten – als hij eens naar Holland komt zou een bezoek van hem – dat hij me trouwens reeds toegezegd heeft eigentlijk – mij bijzonder genoegen doen. Ik wou wel ge hem animeeren kondt dit niet te vergeten, ik zou hem verscheiden dingen te vragen hebben nog over Londen. Heeft hij de lithographies nog gezien? Ik zou graag weer eens geheel op nieuw kennis met hem maken, ik vond altijd veel aantrekkelijks in hem en hij weet veel dingen en gevoelt juist in zaken van kunst, en oorspronkelijk. Enfin is iemand met een karakter.
Ommestaand krabbeltje is naar eene teekening die ik van morgen vroeg begon en den heelen dag op doorsjouwde.4 Is misschien wel de beste die ik tot nog toe heb gemaakt, althans van licht & bruin.– Ik stuur U het krabbeltje (ofschoon ik onmogelijk op dit papier werken kan zooa dat dezelfde krachten er in komen, het uit de proportie is – en de teek. meer voorgrond heeft) omdat ik denk gij er in zien zult wat ik door de verandering van ’t licht op ’t atelier win.– Dit figuur is geposeerd tegen ’t licht in en om het weer te geven komt iets anders nog kijken dan een contour, daar door licht uit een enkelen foyer de lumière het modelé karakter krijgt, en de krachten in harmonie met elkaar en in onderling rapport. En brengt deze opvatting mede primo wel de moeielijkheden van het weergeven van ’t geen men voor oogen heeft doch tevens nog iets anders waar men veel aan te blokken heeft, namelijk de kwestie eene figuur zóó te plaatsen en het licht zóó te doen vallen dat het karakter ’t best en meest volkomen uitkomt. ’t geen men buiten of binnen ziet moet men zoo geanalyseerd hebben ten opzigte van ’t licht dat men het terug kan vinden.

 1v:3 [sketch A]
 2r:4
Het doet me groot genoegen gij schrijft het bergkrijt te hebben. Het kwam echter heden niet per post ofschoon gij schreeft het afgezonden te hebben. Mogt gij ’t vergeten hebben zoo herinner ik er u nog eens aan en is het gij ’t reeds verzonden hebt zoo komt het zeker spoedig.– Ik heb weder een voorraad lithographisch krijt en wilde daarmede het bergkrijt combineeren, wat dunkt me gaan moet.
Deze week teekende ik druk Kruiwagens, een kereltje op den rug gezien is nog al echt geworden, geloof ik.5 V.d. Weele was bij mij, wij hebben kunstbeschouwing van houtsneden gehouden, heel gezellig op een kruiwagen – want ik was juist met model bezig. Hij zou ze ook beginnen te verzamelen en demarches doen om uit de nalatenschap van Stam den houtgraveur een aantal te krijgen, door dezen bijeengebragt.6 Ik heb U nog niet geschreven dat ik zoo zoetjes aan haast de heele graphic compleet heb. van ’t begin 1870 af.
Natuurlijk niet alles, er is te veel ballast bij maar zoo de mooien er uit.
Wanneer men die ziet, b.v. ’t werk van Herkomer er uit, gerangschikt bij elkaar in plaats van verspreid tusschen een massa onbeteekenende dingen, wordt het pleizieriger en gemakkelijker om te zien vooreerst doch tevens begint men dan meer de eigenaardigheden der diverse meesters te zien, en het groote verschil tusschen de teekenaars.
 2v:5
Wat zou ik toch graag eens iets van L’Hermitte zien.7
Ik kan U niet genoeg zeggen hoe gelukkig ik mij voel door de verbetering van het atelier en hoezeer ik weer vervuld ben met allerlei figuren die ik maken moet.–
V.d. Weele zag de studies van koppen van dezen winter o.a. – ik weet zeker die mij nog tepas zullen komen – trouwens de andere studies ook.
Weet ge wat mij pleizier deed.– ge weet dezen winter was v.d. W. ook eens bij me8 – ’t is nu al maanden geleden – ik was toen doende aan studies van Spitters – waarvan ik er nog een trachtte te lithographieeren.–9 Hij zag die toen doch ze schenen hem niet aan te trekken – bepaald niet.–
Nu heeft hij voor zijn onder handen zijnd Schij10 dezer dagen blijkbaar of spitters laten poseeren of het afgekeken terwijl ze ergens aan ’t werk waren – enfin hij heeft juist in de natuur spitters met aandacht bekeken.–
Bij het doorzien van mijn studies sprak hij er heel anders over toen we aan die spitters kwamen dan dezen winter – althans vooral zei hij zoo grif niet “dit of dat is anders”.– Ik zelf sprak er ditmaal geheel niet over. Maar hoe langer hoe meer begin ik zoowel in mij zelf als in anderen te zien hoe men zich vergissen kan dikwijls als men denkt dit of dat “is niet zoo” of “doet niet goed”, vooral onwillekeurig zegt men het dikwijls waar het niet toepasselijk is, ik zelf niet minder dan anderen. Men meent het dan zeker te weten en moet er toch van terug komen wil men billijk zijn.
 2v:6
Uw beschrijving van den rijtuig stand en het eerwaardig urinoir en de aanplakbiljetten daarop is werkelijk erg best – t’is eeuwig jammer ge het niet teekent.
Van aanplakbiljetten gesproken, de plaats alwaar zij aangeplakt zijn is soms een zonderlinge parodie op de aanplaksels of omgekeerd.
Zoo om iets uit velen te noemen – tegen het poortje van den lommerd of bank v. leening zag ik aangeplakt in groote letters

  Prospectus
  Eigen Haard.11

NB. Eigen haard is een tijdschrift, zooals ge misschien weet. Ik vond die nog al goed, als men er meer op lette zou men er nog beteren vinden.
Gavarni heeft er eens iets op gemaakt, n.l. dit. de ingang van een huis waar staat geannonceerd “On prend des enfants en sevrage.” Op den stoep staat eene vrouw van zeer ongunstig uiterlijk en een kerel met een brûle gueule in den mond, de lui van de inrigting blijkbaar. Tegen den muur is aangeplakt eene reclame. Perdu un enfant – tel et tel.–12
Zoo ook au rendez vous de la fraternité is het uithangbord van een estaminet waar eenige dronken kerels aan ’t bakkeleijen zijn.13
Rappard wil een groot schilderij sturen naar de Amsterd. tentoonstelling. Het stelt voor 4 tegelschilders rond eene tafel.14 Ik hoorde indirekt er goeds van.
 2r:7
Ofschoon het niet nu in mijn plan ligt groote Schilderijen voor exposities te maken zoo zou ik toch niet minder werken willen dan Rappard b.v.
Ik vind er zelfs iets animeerends in dat de een in deze, de ander in die rigting werke en men dan toch sympatiseere. Concurrentie die voort komt uit naijver is iets heel anders dan dat men juist uit respect voor elkaar zijn best doe het werk zoo goed mogelijk te krijgen. Les extrêmes se touchent15 – in naijver zie ik niet het minste heil doch ik zou eene vriendschap verachten die niet meebragt dat men zich inspannen moest om elkaar bij te blijven.
Hetgeen waarnaar ik soms zeer begin te verlangen is het werken met meer modellen te gelijk. Om teekeningen te maken die wat gecompliceerder zijn. Doch het verlangen daarnaar is niet onstuimig – ik heb toch genoeg te doen.
Ik zag bij van der Weele de studies voor zijn groot schilderij.16 Die studies waren uitmuntend – conscientieus – maar wie eenigzins begrijpt hoe men studies naar de natuur maakt en het verschil tusschen deze en een Schij of definitieve compositie, verwacht niet het schilderij te vinden in de studies – natuurlijkerwijs. De grootheid en eenheid van het schij ziet men in de studies niet – dat is geen wonder.– omdat de studies gedaan zijn voor de figuren, paarden of menschen, ’t is hetzelfde – is de entourage verwaarloosd – is er nl. geen voorgrond, achtergrond &c. genoeg. Doen zij niet voor en staan niet op hun plaats zóó als zij op ’t sch ij doen.– Weet iedereen dat te begrijpen bij het zien van studies. Blijf gij er aan denken bij het zien van de mijnen – vooral ook als ge vroeger of later zien zult wat ik nog hier heb. Deze week voor de aardigheid zette ik er een paar in andere proportie op zóó dat ik er een geheel van kon aansmeeren.– Door een eenvoudige aangeving van enkele lijnen en enkele vlakke toonen van sepia er in te wasschen, kwam wat ik nu maar eens zal noemen het schilderijachtige er van zelf in.– ’k wil maar zeggen – meen niet dat ik anders kijk dan b.v. v.d. Weele ten opzigte van ruimte zien in de natuur. adieu, schrijf weer spoedig, het beste.

t. à. t.
Vincent

 1r:8
In dit krabbeltje ziet ge iets van ’t geen ik aan ’t eind van dezen brief zeide – hier is nu in ’t geheel geen voorgrond – wat nu op de eigentlijke studie althans toch iets meer is – maar als ik deze studie met bijvoorbeeld een van de spitters, laat ons zeggen die welke ik lithographieerde, combineer – dan hoort hier bij een groot, vlak stuk grond van voren en bijvoorbeeld een houtkantb er achter waar men heel boven aan iets van de lucht zou zien, alleen om aan te geven waar het licht van daan komt. Dan wordt het dus misschien eene compositie in de breedte en komt het figuur in zijn entourage en op zijn plaats. Maakte ik op de studie zelf dat alles dan zou ’t figuur zoo klein worden dat als serieuse studie voor ’t figuur ik er niets aan hebben zou. Geloof me, het aspect is geen heksenwerk, als mijn studies goed zijn ben ik heel kalm op dat punt.
En Ruimte, Lucht, breedheid – meen niet dat ik die wegredeneer – maar men moet daar niet mee beginnen, eerst het fondament – dan volgt het dak op zijn tijd.–

top