1r:1
Waarde Theo,
Dank voor Uw brief van 9 Maart en voor het ingeslotene.– Gaat het goed vooruit met Uw zieke – ik wil hopen geen tijding daaromtrent goede tijding zij.
Was ’t bij U te lande zoo koud als ’t hier geweest is verl. week, zou haar weinig lijkenen.a Als het is gij van Uw kant zegt ge wel eens verlangen kunt we wat meer met elkaar over verschillende dingen in de kunst spreken konden, van mijn kant heb ik dat verlangen voortdurend en soms zeer sterk.
Zoo dikwijls zou ik zoo graag Uw opinie weten omtrent dit of dat – omtrent sommige studies &c., b.v. of het mogelijk iets geschikts kon worden – of voor ’t een of ander doel het raadzaam ware er op door te gaan.– Zoo dikwijls zou ik nog meer informatie willen hebben omtrent zaken waar gij zeker meer van weet dan ik en zoo graag wat meer hooren van den gang der zaken, n.l. wat er alzoo gemaakt wordt. Wat alles per brief wel voor een deel men behandelen kan doch schrijven kost tijd en men komt er zoo grif niet toe noch kan ook er de noodige uitvoerigheid aan geven.
En juist nu – door een soort opeenstapeling van studies zou ’t me heel wat waard zijn als we elkaar weer eens spreken konden en heb ik ook veel verlangen gij eens zien zult het atelier geschikter is geworden.
Enfin we zullen hopen het zoo heel, heel lang niet meer dure eer gij eens naar Holland komt.–
Weet het toch goed beste broer, dat steeds frisch en levendig in mij blijft het gevoel van de enorme verpligting die ik aan U heb door Uw trouwe hulp.–
 1v:2
Het zou mij moeielijk zijn te zeggen al mijn vele gedachten daaromtrent. Steeds blijft het mij een oorzaak van een soort teleurstelling dat ik in mijn teekeningen nog niet dat zie wat ik er in hebben wilde. De moeielijkheden zijn werkelijk velen en zijn groot en niet in eens te overwinnen. De vooruitgang is een soort mijnwerkersarbeid die niet zoo snel vordert als men zelf wel zou willen en als ook anderen wel verwachtten maar staat men voor een zoodaningen arbeid, is het eerste wat men bewaren moet geduld en trouw. Eigentlijk denk ik niet veel over de moeielijkheden juist omdat men als men er over ging suffen duizelig zou worden of in de war raken. Een wever die een groot aantal draadjes moet besturen en dooreen weven heeft geen tijd om te philosopheeren over het in elkaar zitten er van maar veeleer gaat hij in het werk zoozeer op dat hij niet denkt maar doet en meer voelt hoe het alles teregt kan en moet komen dan wel dat hij er explicatie van geven kan. Al zouden nu gij noch ik als wij weer eens met elkaar praten konden tot bepaalde plannen enz. komen; zoo zoude misschien dit voelen dat er iets wordende is bij ons wederzijds versterken. En dat wilde ik wel.
 1v:3
Ik was dezen morgen bij Van der Weele die onderhanden had een zeer mooi schilderij van spitters, paarden en zandkarren, groot.– Het was mooi van toon en kleur – een grijze morgenmist – het was mannelijk van teekening en compositie, er was stijl in en karakter – enfin het was verreweg ’t mooist en ’t krachtigst dat ik ooit van hem zag.–1 Hij had drie erg mooie, degelijke studies geschilderd ook van een oud wit paard2 en ook nog een mooi landschapje in de duinen.3 Deze week komt hij misschien eens bij mij kijken, wat ik wel graag wilde dat gebeurde.
Breitner heb ik verl. week op straat even gezien. zijn betrekking te Rotterdam is wel eene gerustheid voor hem – v.d. Weele had echter juist dezen morgen een briefje van hem dat hij weer ziek was. Om U de waarheid te zeggen was de impressie die ik kreeg van hem toen ik hem nu eens weerzag niet erg gunstig, ik vond eer een je ne sais quoi van teleurstelling in hem en sprak hij nog al raar over zijn werk.
Nu moet ik U nog iets vertellen van eene verrassing die ik heb gehad. Ik ontving een brief van Pa, zeer hartelijk en opgewekt ook naar ’t mij voorkwam, met f. 25 er in. Pa schreef hij had geld ontvangen waarop hij niet gerekend had en dat hij mij daarin wilde laten deelen. Vindt gij dat niet erg lief. Ik ben er verlegen mede echter.
Er is echter eene gedachte die onwillekeurig bij mij opkomt.– Is het misschien dat Pa van dezen of genen zou kunnen gehoord hebben ik in armoede was of zoo? Ik zou niet gaarne hebben dat iets dergelijks het motief ware, want ik zoude meenen dat deze opvatting van mijn omstandigheden niet precies juist ware. En Pa onrust zou kunnen geven waar die niet direkt op toepasselijk is.
Gij zult zelf beter mijne bedoeling vatten dan Pa indien ik zulks hem trachtte uit te leggen. Mijns inziens ben ik dikwijls schatrijk, niet in geld – doch (ofschoon nu niet juist alle dagen) rijk daarom omdat ik mijn werk gevonden heb – iets heb waar ik met hart en ziel voor leef en dat bezieling en beteekenis aan het leven geeft.  1r:4 Mijn stemming varieert natuurlijk doch evenwel heb ik een zekere gemiddelde sereniteit. Ik heb een zeker geloof in de kunst – een zeker vertrouwen dat het eene magtige strooming is die een mensch – zij het ook dat hij zelf mee moet werken – drijft naar eene haven, en acht ik in elk geval het een zoo groot geluk als een mensch zijn werk heeft gevonden4 dat ik mijzelf niet onder de ongelukkigen reken.–
’k bedoel, al was ik in zekere betrekkelijk groote moeielijkheden en al waren er sombere dagen in mijn leven, ik zou niet willen, het niet juist vinden dat iemand mij rekenen zou onder de ongelukkigen.
Gij schrijft een woord in Uw brief dat ik ook wel eens voel – “ik weet soms niet hoe ik er door zal komen”.– Zie, dikwijls en in meer dan een opzigt – niet alleen in het finantieele doch in de kunst zelf en in ’t leven in ’t algemeen voel ik dat dikwijls.– Doch zou dat iets bijzonders wezen? zou niet ieder mensch die een beetje ondernemingsgeest en energie heeft die momenten hebben.
Momenten van weemoed, van benardheid, van zielsangst – mijns inziens – hebben we ze allen meer of minder en is het de conditie van elk zelfbewust menschenleven. Sommigen hebben schijnt het geen zelfbewustzijn.– Maar wie ze hebben, ofschoon soms dan in benaauwdheid, zijn daarom niet ongelukkig of hun overkomt niets buitengewoons. En soms komt er uitkomst, soms komt er nieuwe inwendige energie en staat men er van op – tot eindelijk op een goeden dag men er niet meer van opstaat misschien – que soit – maar hier is niets buitengewoons in en nog eens, het menschelijk leven brengt het mede m.i.–
Pa’s brief nu was antwoord op een brief van mij die ik mij zeer wel herinner opgewekt was, want ik vertelde er in van de verandering van het atelier en ik heb Pa niet geschreven over iets dat aanl. zou kunnen geven tot gedachten dat ik in een of andere moeielijkheid was van ’t zij finantieelen ’t zij anderen aard. Trouwens Pa schrijft er dan ook niets over en is zelfs zijn brief opgewekt en hartelijk, alleen het was mij zóó onverwacht het te ontvangen dat het welligt zoo heel ver niet gezocht is ik de gedachte onwillekeurig krijg, kan het ook zijn Pa zich over mij ongerust maakt. Vergis ik mij hierin zoo zou het weinig à propos zijn te schrijven als ware dat de hoofdindruk dien ik van iets zoo hartelijks krijg. Die hoofdindruk zijnde dat ik een dankbaar gevoel heb over het ontvangen van iets wat mij in staat stelt verschillende dingen te doen die ik anders zou hebben moeten laten. Ik deel U echter mijne gedachte daaromtrent mede aangezien gij, ingeval gij soms mogt merken Pa over mij ongerust ware, meer in staat zoudt zijn dan ik zelf zoo danige gerustheid aan Pa te geven als ik wenschte hij had.
 2r:5
Tevens ziet gij hieruit dat ik een bijzonder buitenkansje heb gehad.– Ik ben van plan alles voor aquarelleeren weer eens in orde te maken er van. Ik zal eens schoon schip maken bij Leurs en nog verschillende dingen op het atelier kunnen doen om het meer praktisch nog te maken.
Het komt mij wel eens voor dat de prijzen der verschillende teeken- en schilderbehoeften soms afschuwelijk opgeschroefd zijn. Zoo dat bij het schilderen menigeen zich daardoor gedwarsboomd voelt. Een van mijn idealen zou zijn dat er meer inrigtingen waren als b.v. aan de Graphic, waar lui die werken willen alle materialen vinden kunnen op conditie van zekere blijkbare geschiktheid en energie. Zoo als in der tijd Cadart menigeen in staat stelde te etsen die niet zou hebben kunnen etsen om reden der kosten als hij ’t uit zijn eigen zak zou moeten betalen.5
Ik heb veel voorregten boven menig ander doch evenwel ik kan niet alles wat ik den moed en den lust zou hebben te ondernemen. De kosten zijn zoo veelzijdig, beginnende met model en voedsel en dak, eindigende met diverse verf en penseelen.
En is dat ook al een weefgetouw waar diverse draden uiteen moeten worden gehouden.
Doch we staan allen daarvoor – maar juist omdat ieder die schildert of teekent er voor staat en er alleen haast onder bezwijkt, waarom worden er niet meer handen van schilders ineen geslagen om zamen te werken als soldaten in ’t zelfde gelid. En vooral, waarom worden die takken van kunst welke het minst kostbaar zijn zoo zeer veracht.
Betreffende ’t bergkrijt – of dat wat ik van U heb van de Plaats afkomstig is weet ik niet doch dat ik het van U kreeg bij Uw bezoek van ll. zomer of misschien nog te Etten, dat weet ik wel. Bij een drogist heb ik nog een heel klein restantje gevonden, een stukje of zes maar alles in kleine brokken. Houd het eens in gedachten. Toen ik er Leurs nog eens naar vroeg vertelde die mij dat Jaap Maris het hem zoo dikwijls al gevraagd had. ’k Heb er weer twee schetsen mee gemaakt, eene wieg6 en iets dergelijks als wat ik reeds stuurde, waarin ik veel met sepia gewasschen heb.7
 2v:6
Betreffende wat gij omtrent die eene schets schrijft van die twee figuren boven elkaar – Het is een effekt der perspectief vooral.– En toch ook van het groote verschil in grootte tusschen het kleine kind en de vrouw op de mande.8
Wat mij zelf meer hindert dan die lijn der compositie is iets wat gij trouwens ook hebt opgemerkt, dat de beide figuren te zeer hetzelfde van kracht zijn. betrekkelijk komt dat door dat men met het bergkrijt eenige toonen mist, er nog grooter krachten in zou willen brengen met lith. krijt b.v.
Maar vooral ligt het m.i. daaraan dat ik niet altijd tijd heb zoo uitvoerig te werken als ik zou willen. Als men zeer dikwijls op de teek. terug komt zoo is het mogelijk nog veel uitvoeriger de verschillende toonen te zoeken. Maar ik moet mij dikwijls betrekkelijk haasten. Ik durf van mijn modellen niet al te veel te vergen, als ik ze meer uitvoerig betaalde zou ik meerdere uitvoerigheid van poseeren, n.l. langer en meer, kunnen vorderen.
Nu reken ik mij dikwijls reeds meer te ontvangen van hen in moeite dan dat ik hun geef in geld.9
Nogthans ik meen niet dat er bovendien niet ook nog eene meer gewigtige reden zou zijn, namelijk dat ik zelf nog veel knapper moet worden dan ik ben, wil ik over mij zelf eenigermate content zijn. En hoop ik gaandeweg in denzelfden tijd die ik er nu aan besteed handiger en uitvoeriger te doen.
Nu, broer – het beste met Uw zieke – ik verlang wel weer eens naar b.v. eene beschrijving van een aspect van Parijs van U – en wees er van harte van verzekerd ik met die riemen die ik heb door Uwe trouwe hulp regt gaarne roeien wil wat ik kan – en dat ik ze niet te kort acht voor de gewone vaart ook – dat ik er op verzin en tracht er zelfs meer en beter gebruik van te maken en vooral mij zelf er de schuld van geef indien ik sommige dingen niet er mee bereiken kan. adieu, met een handdruk in gedachten.

t. à t.
Vincent

top