Back to site

308 To Theo van Gogh. The Hague, Monday, 5 February 1883.

metadata
No. 308 (Brieven 1990 310, Complete Letters 264)
From: Vincent van Gogh
To: Theo van Gogh
Date: The Hague, Monday, 5 February 1883

Source status
Original manuscript

Location
Amsterdam, Van Gogh Museum, inv. no. b286 V/1962

Date
Letter headed: ‘5 februarij’. The allusion to Theo’s situation with Marie (ll. 5 ff.) leads to the conclusion that it must be Monday, 5 February 1883.

Ongoing topics
Theo’s love for the ailing Marie (300)
Van Rappard’s illness (290)

original text
 1r:1
5 februarij

Waarde Theo,
Hartelijk dank voor Uw brief en voor het geld.
Als ik Uwe brieven over Uw zieke lees of herlees komt mij veel in de gedachten. En ik zou U nog veel meer er over willen vragen & schrijven – doch vanwege ik de persoon slechts ken door Uwe brieven is het alles te vaag & te onbestemd en heb ik wel eens een brief er over weer verscheurd. Maar geloof dit, steeds is het in mijne gedachten onwillekeurig, en dat behalve de weemoedige gedachte aan haar lijden zulk eene ontmoeting iets is waar gij dankbaar voor zijt en als een niet alledaagsch geluk beschouwd, kan ik mij best begrijpen en stem ik volkomen mee in.
Dat je ne sais quoi als van de hei of dat denken doet aan haar geboorteland, die oude kust van Bretagne, is iets dat op den duur als gij langer met haar zult geweest zijn eer sterker dan zwakker zal worden meen ik.
Ik vond1 Uwe uitdrukking: “zal ze later zijn als de hond met den herder, of iets beters” wel karakteristiek – acht gij het niet waarschijnlijk dat het den eenen tijd veel van den anderen tijd verschillen zal – in een zelfde liefde zijn zooveel verschillende toestanden of gedaanteverwisselingen – juist door de getrouwheid aan een zelfde liefde – dat het telkens weer anders wordt.
 1v:2
Het is nog een moeielijke passage, die operatie – als ik U was zou ik niet veel tot haar spreken over later eene betrekking zoeken – daar in verband juist ook tot haar voet de toekomst zoo onbestemd is – laat het liever onbestemd. Want ik zou vreezen juist in b.v. een crisis van pijn zij zeer ten ontijde een idee fixe omtrent “dat of dat moet ik doen” zou kunnen krijgen – dat gebeurt meer bij zieke vrouwen – ’t welk haar mogelijk ietwat obstinaat zou maken tegen haar eigen hart in en ’t welk U smarten zou omdat het uit delicatesse was gij haar door het idee van betrekking de toekomst juist VRIJ en onafhankelijk wildet laten en zij ’t mogt opvatten als was zij U onverschilliger dan wel ’t geval is. Misschien is dit een en ander te vaag uitgedrukt maar delicatesse begrijpen de vrouwen lang niet altijd, evenmin als humor en ofschoon men zeker met delicatesse behoort te handelen zoo ontstaan er soms misverstanden door (wel is waar is men daar niet aansprakelijk voor mijns inziens) die ’t leven moeielijker maken. Enfin.–
Ik weet niet of Heyerdahl b.v. iets schilderachtigs in de vrouw met wie ik ben – zoo in haar dagelijks doen & laten – zou vinden. Daumier echter zeker wel. Ik dacht aan Heyerdahls woord, je n’aime pas qu’une figure soit trop corrompue – bij het teekenen niet van de vrouw maar van een ouden man met een verband op ’t oog2 – en ik vond het niet waar. Er zijn van die ruines, bepaald ruines van physionomies – waar toch iets in is dat ik b.v. ten volle uitgedrukt zie in de Hille Bobbe van Frans Hals3 of sommige koppen van Rembrandt. Nu, betreffende Heyerdahl – eigentlijk twijfel ik niet of zijn bedoeling met het woord is zóó dat het wel goed zal zijn – maar als men dat er niet bij dacht zou ’t geloof ik niet doorgaan.–
 1v:3
In den laatsten brief dien ’k U schreef vroeg ik ter loops naar ’t werk van l’Hermitte.4 In compte rendus van de Black & White staat hij bijna altijd bovenaan als “the Millet & Jules Breton in Black & White” en stond er b.v. eene beschrijving van eene teekening van oude vrouwen op de falaises,5 en over zijn manier van doen stond dat niemand brutaler, stouter, krachtiger was dan hij, zóó dat het verbazingwekkend was en niet naar andere teekeningen geleek en breeder dan de breedsten was aangezet. Men vergeleek hem bij Legros ook, doch slechts met de buitengewoonste, meest hors ligne teekeningen of etsen van Legros welke, b.v. de kerkbank,6 ook zeer krachtig en breed zijn.
Kerel ik ben nog altijd wat lam en ik heb een tamelijk duidelijke waarschuwing dat ik voorzigtig moet zijn – mijn oogen voelde ik soms mij vermoeid voor kwamen – maar wilde mij niets inbeelden. Nu van nacht b.v. echter vooral is er veel afscheiding van het vocht dat men steeds in de oogen heeft en plakten de oogharen telkens digt, en het kijken kost mij moeite en is als ’t ware troebel.
Nu sedert reeds half december zoowat heb ik zitten blokken zonder ophouden op die koppen vooral. Ik ben deze laatste week expres veel in de lucht gegaan om op te frisschen, en een paar baden genomen, veel mijn hoofd met koud water gewasschen &c. &c. Maar in zoo’n tijd is men zoo beroerd – ik heb een groot pak studies – maar ik heb er dan geen pleizier in en vind ze allen slecht.
 1r:4
Rappard schreef mij deze week weer, zal pas gaandeweg weer normaal worden schreef hij, was zwak maar begon nu en dan eens een eindje te wandelen buiten. Schreef anders helder en klaar over verschillende dingen het werk betreffende.
Nu en dan krijgt het alles buiten iets lenteachtigs en ’t zal niet lang duren of de leeuwerik gaat weer zingen in het weiland.–
Zoudt gij nog in de lente komen??? Ik vrees er nu wel voor. ik wou graag eens praten over de studies van dezen winter – met U en ook eens met Rappard – als hij beter zal zijn komt hij wel eens.
Ik zal betrekkelijk eens een week of zoo rusten en veel blijven buiten loopen – om eens nieuwe gedachten te krijgen. Ik wou wat halen uit mijn studies voor aquarellen b.v. maar het vlot nu op ’t moment niet.
Ik zie er nu net uit in mijn oogen en mijn gezigt als of ik erg aan het doordraaijena geweest ben – wat echter natuurlijkerwijs niet het geval is – integendeel, maar wie weet of ik over eenigen tijd weer niet eens merk deze of gene die ik tegenkom de observatie gemaakt heeft dat ik blijkbaar op den slechten weg ben. Die dingen zijn soms zóó mal dat ik er onwillekeurig om lagchen moet.
Er zijn s’avonds bij het ondergaan der zon effekten van donkere wolken met zilveren randen die prachtig zijn, b.v. als men op ’t Bezuidenhout of den Boschkant7 loopt. Gij kent dat wel van vroeger – uit het raam van ’t atelier is het ook mooi, of in ’t weiland – men voelt de lente in de verte en nu en dan is er reeds iets zoels in de lucht.
adieu kerel – nogmaals dank voor Uw brief, heb voorspoed met Uw patient – ik hoop dat ik spoedig weer eens een teekening vind of een studie waar iets in mogt zitten – het is zoo onpleizierig als men “rust nemen” moet. Men kan niet rusten juist omdat men moet. adieu, met een handdruk.

t. à t.
Vincent.

translation
 1r:1
5 February

My dear Theo,
Many thanks for your letter and for the money.
There’s much that comes to mind when I read or re-read your letters about your patient. And I’d like to ask you much more and write to you — but because I only know the person through your letters, it’s all too vague and too indefinable, and occasionally I’ve torn up a letter about it. But believe this, it is constantly in my thoughts in spite of myself, and that such a meeting, apart from the melancholy thought of her suffering, is something you’re grateful for and regard as a rare piece of good fortune — that I can readily understand and I agree completely.
That je ne sais quoi, as with the heath, or that recalls her native country, the old coast of Brittany, is something that will become stronger rather than weaker with time, I believe, when you’ve been with her longer.
I thought1 your expression: ‘Will she later be like the dog with the shepherd, or something better?’ quite typical — don’t you think it likely that it will vary considerably from time to time? In one and the same love there are so many different states or metamorphoses — precisely because of the loyalty to one and the same love — that it’s constantly changing.  1v:2
It’s still a difficult phase, that operation — if I were you I shouldn’t talk to her too much about looking for a job later — given that, especially in relation to her foot, the future is so uncertain — better leave it uncertain. For I would fear that, precisely in a crisis of pain, say, that she might very inopportunely get an idée fixe such as ‘I must do this or that’ — this does happen with women who are ill — which might make her somewhat obstinate, against her own heart, and which would grieve you, because it was out of delicacy that you wanted to leave her future FREE and independent through the idea of a job, and she might take it that you were more indifferent to her than is the case. This may be putting it too vaguely, but women by no means always understand delicacy, any more than humour, and while one certainly ought to act with delicacy, this sometimes leads to misunderstandings (although in my view one can’t be held responsible for that) which make life more difficult. Anyway.
I don’t know whether Heyerdahl, for instance, would find anything picturesque about the woman I am with — in her everyday actions. But Daumier certainly would. I thought of Heyerdahl’s words — I don’t like a figure to be too degenerate — when I was drawing not the woman but the old man with a bandage over his eye,2 and I found they were not true. There are ruins, absolute ruins, of physiognomies, which nonetheless have something that I see fully expressed in, for example, the Hille Bobbe by Frans Hals3 or some heads by Rembrandt. Now, as for Heyerdahl, I don’t really doubt that the intention behind what he said was good, but if one didn’t bear that in mind I don’t think it would be valid.  1v:3
In the last letter I wrote to you I asked in passing about the work of Lhermitte.4 In reviews of the Black and White he almost always comes out on top as ‘the Millet and Jules Breton in Black and White’, and there was, for instance, a description of a drawing of old women on the cliffs,5 and it said of his way of working that no one was bolder, more audacious, more vigorous than he, to such an extent that it was astounding and was unlike any other drawings, and was approached more broadly than the broadest. He was compared with Legros too, but only with the most outstanding, most excellent drawings or etchings by Legros, which are also very vigorous and broad, for example the pew.6
Old chap, I’m still a little weak, and I’ve had a pretty clear warning that I must be careful — my eyes sometimes seemed tired to me, but I didn’t want to imagine things. But last night, for example, there was a great discharge of the fluid one always has in the eyes and my eyelashes kept sticking together, and looking is an effort and is cloudy, so to speak.
Now, since about the middle of December I’ve been slogging away without stopping, mainly on those heads. This last week I’ve deliberately gone out of doors a good deal to refresh myself, and taken several baths and washed my head often with cold water &c. &c. But at a time like this one feels so ill — I have a big pile of studies, but they give me no pleasure and I think them all bad.  1r:4
Rappard wrote to me again this week, will only get back to normal slowly, he wrote, was weak but beginning to go for a walk outside now and then. Otherwise wrote lucidly and clearly about various things to do with work.
Now and then everything outside looks spring-like, and it won’t be long before the lark sings in the meadow again.
Will you still come in the spring??? Now I fear not. I’d like to discuss the studies from this winter — with you, and with Rappard too, sometime — he’ll come one day when he’s better.
I’ll rest for about a week or so sometime, and continue to go for walks out of doors — to get new ideas. I wanted to get something from my studies for watercolours, for instance, but that’s not working at all well at the moment.
In my eyes and my face I now look as if I’ve been having a high old time — which of course is not the case — on the contrary, but who knows if some time from now I don’t even notice that someone I meet has remarked that I’m evidently going downhill? These things are sometimes so silly that I can’t help laughing at them.
When the sun sets in the evenings there are effects of dark clouds with silver edges that are superb if one is walking on Bezuidenhout or Boschkant, for example.7 You’ll remember that. It’s also beautiful from the window of the studio or in the meadow — one feels spring in the distance, and now and again the air is already balmy.
Adieu, old chap, thanks again for your letter, good luck with your patient — I hope that I’ll soon find a drawing or a study again with something in it. It’s so disagreeable when one must ‘take a rest’. One cannot rest precisely because one must. Adieu, with a handshake.

Ever yours,
Vincent.
notes
1. It is possible that Van Gogh wrote ‘vind’ (think) instead of ‘vond’ (thought).
2. Probably Old man in his Sunday best with an eye patch (F 1003 / JH 285 ); cf. letter 354, n. 10. But it is also possible that Van Gogh is referring to Head of a man with a pipe and bandaged eye (F 1004 / JH 289 ), see letter 297, n. 3.
3. Frans Hals, Malle Babbe, c. 1633-1635 (Staatliche Museen zu Berlin, Gemäldegalerie). Ill. 151 . The title Hille Bobbe was also current at the time: E.J.T. Thoré (writing under the pseudonym W. Bürger) also used it, based on an error in a sale catalogue of 1867. See exhib. cat. Washington 1989, pp. 236-241, cat. no. 37, and W. Bürger, ‘Frans Hals’, Gazette des Beaux-Arts 24 (1868), p. 443.
4. The previous letter of 3 February contains no request to Theo for information about the work of Léon Augustin Lhermitte. This could mean that a letter or part of a letter has been lost. It is also conceivable that Van Gogh made a mistake and was referring to the passage about Lhermitte in his latest letter to Van Rappard (letter 307), although there too he again says explicitly that he has written to Theo about Lhermitte.
5. A reference to the review of the Black and White exhibition in The Graphic: see letter 307, n. 4. The charcoal drawing by Léon Augustin Lhermitte is no. 114: Une procession à Mont-Saint-Père (A procession at Mont-Saint-Père) (present whereabouts unknown). Ill. 221 . See Le Pelley Fonteny 1991, pp. 440-441, cat. no. 668.
6. Alphonse Legros, Le lutrin (Les chantres espagnols), (The lectern (Spanish precentors)) in Eaux-fortes modernes, publiées par la Société des Aquafortistes 3 (January 1865), no. 141. Below the etching: ‘Par Cadart & Laquet’ (Amsterdam, Rijksprentenkabinet). Ill. 1041 . Cf. Bailly-Herzberg 1972, vol. 1, pp. 139-140, nos. 141, 161. The only work by Legros discussed in the review is Beggar and worshippers at a church-porch of Bruges.
a. Means: ‘brassen, zich geregeld aan ongebonden vermaken overgeven’ (guzzle, to indulge in dissolute pleasures constantly).
7. Prinsessegracht was known as ‘Boschkant’ because it was opposite Haagse Bos.