1r:1
Waarde Theo,
Uw brief & den inhoud er van waren me zeer welkom. Eene kwestie die misschien meer & meer aan de orde van den dag zal zijn is die waarvan ge spreekt. Men zal wel genoodzaakt zijn te erkennen veel nieuws waarin men aanvankelijk een vooruitgang meende te zien, inderdaad minder degelijkheid heeft dan het oude & gevolgelijk de behoefte zich openbaren zal aan sterke mannen om den boel weer te redresseeren.1 Daar ik meen redeneeren hierover weinig aan de zaak zelf af of toe zal doen zoo acht ik het tamelijk overbodig meer er over te schrijven. Alleen ik voor mij kan moeielijk zeggen dat ik Uw gedachte deelen kan die ge aldus uitdrukt, “het ligt voor mij in den aard der zaak dat de gewenschte verandering komen zal”.– Denk eens na hoeveel groote mannen of gestorven zijn of... niet lang meer met ons zijn zullen – Millet, Brion, Troyon, Rousseau, Daubigny, Corot – zoo’n massa meer – zijn er niet meer, denk, zeg ik, nog meer achteruit, Leys, Gavarni, de Groux (ik noem er maar een paar), nog verder, Ingres, Delacroix, Gericault, denk hoe oud de moderne kunst reeds is.2 Voeg er nog bij velen die hoog bejaard zijn.
Tot Millet & Jules Breton was er evenwel steeds vooruitgang mijns inziens doch deze twee mannen te overtreffen, praat me er niet van.–
Hun genie moge in vroegere, tegenwoordige, of latere tijden worden geevenaard, overtreffen is niet mogelijk.3 Men is als men in die hooge zone komt onder een gelijkheid van genieen maar hooger dan den top van den berg kan men niet klimmen. Israels b.v. moge Millet evenaren, van overtreffen of minder zijn is bij ’t genie geen sprake.
Nu echter is op ’t gebied van kunst den top bereikt.– Zeer zeker zullen we in de jaren die komen nog prachtige dingen zien; iets meer subliems dan we reeds gezien hebben – neen. En ik voor mij vrees dat misschien over een klein aantal jaren er een soort paniek zal zijn in dezen vorm – Sedert Millet zijn we enorm gezakt – ’t woord decadence, nu gefluisterd of geprononceerd in bedekte termen (zie Herkomer),4 zal dan klinken als een alarmklok. Menigeen, b.v. ik zelf, houd zich nu stil omdat men toch al den naam heeft van mauvais coucheur5 en praten er over niets helpt.– Dat, nl. ’t praten – is niet wat men doen moet – men moet werken, zij het met rouwa in t’hart, die later ’t hardst schreeuwen zullen over decadence, zullen er zelf ’t meest toe hooren. Ik herhaal het – hieraan zult ge ze kennen,6 aan hun werk, en het zullen ook niet de meest welsprekenden zijn die de waarste dingen zullen zeggen. Zie Millet zelf, zie Herkomer, ze zijn werkelijk geen orateurs en spreken bijna à contre coeur.
 1v:2
Genoeg hierover, ik vind in U iemand die veel van de groote mannen begrijpt en ik vind het heerlijk nu en dan eens te hooren over hen dingen die ik niet weet, zoo als b.v. wat ge me schrijft over Daumier. de serie portretten van députés &c., het Schij Wagon 3me classe – la Révolution, ken ik geen van allen.7 Nu heb ik wel ze door wat ge zegt niet zelf gezien maar evenwel wordt in mijn verbeelding de personaliteit van Daumier er importanter door. Ik hoor nog liever spreken over zulke mannen dan over b.v. den laatsten Salon.
Nu over ’t geen ge schrijft van Vie moderne, of liever over een soort papier dat Buot u beloofd had.8 Dit is iets wat me zeer interesseert.
Begrijp ik het wel dat dit papier zóó is dat wanneer men er eene teekening op vervaardigd (ik veronderstel met autographische inkt), deze teekening zoo als zij is9 – zonder intermédiair van een tweeden teekenaar of graveur of lithograaf – kan worden getransporteerd op een steen of er een cliché van gemaakt kan worden, zoodat daarvan een onbepaald aantal afdrukken te verkrijgen zijn. Welke laatsten alsdan zijn facsimiles van de oorspronkelijke teekening. Als dit zoo is, wees dan zoo goed mij al die informatie te geven die ge te weten komen kunt omtrent de wijs waarop men op dit papier werken moet en zie me er iets van te bezorgen waarop ik eenige proeven kan nemen.
Kon ik mijn proeven nemen vóór gij eens komt dan konden we bij die gelegenheid bespreken wat er mee te doen. Ik acht het mogelijk dat binnen betrekkelijk korten tijd er misschien vraag zal zijn naar employés voor illustratie, meer dan momenteel.
Als ik voor mij mijn portefeuilles vul met studies naar die modellen die ik grijpen of vangen kan zoo zal ik wat in mijn marsje krijgen waardoor  1v:3 ik hoop ik in de termen kan vallen om emplooi te krijgen. Om het illustreeren vol te houden zoo als b.v. Morin, Lançon, Renouard, Jules Ferat, Worms indertijd, moet men heel wat amunitie hebben in den vorm van diverse studies op allerlei gebied.
Die zoek ik bijeen te krijgen zooals ge weet & bij gelegenheid zien zult.
à propos. tot heden ontving ik nog niet ’t pakket studies ’t welk gij mij schreeft door tusschenkomst van Rue Chaptal10 geretourneerd te hebben. Zouden die reeds op de Plaats11 gearriveerd zijn? Als ge meent van ja zou ik ze laten halen, daar in verband met dingen die ik in den laatsten tijd maak ze me nuttig zijn.
Weet ge wie ik van morgen geteekend heb. Blok de boekenjood, niet David maar die kleine die op t’Binnenhof staat.12 Ik wou ik er meer uit die familie had want ze zijn wel echt als type.
’t Is fameus moeielijk die typen te krijgen die men ’t liefst zou hebben – intusschen bevind ik me wel met dat te maken wat ik krijgen kan, zonder de anderen die ik maken zou als ik ze maar voor ’t kiezen had uit ’t oog te verliezen.
Ik ben erg blij met Blok, hij brengt me dingen van veel jaren geleden in herinnering, ik hoop hij nog wel eens meer op een Zondagmorgen zal komen.
Natuurlijkerwijs, bij het werken gevoelt men steeds en moet men gevoelen een soort ontevredenheid over zichzelf, een verlangen om het veel beter te kunnen doen maar toch, het is wel iets heerlijks en gezelligs langzamerhand allerlei figuren bijeen te krijgen – ofschoon hoe meer men er maakt hoe meer men er nog bij noodig merkt te hebben.
Men kan niet alles te gelijk doen maar ’t zal absoluut noodig zijn ik eens een aantal paardenstudies maak, niet maar krabbels op straat maar er eens model voor nemen. Ik weet een oud wit paard, zoo’n echte knol als maar met mogelijkheid te bedenken is (aan ’t gasfabriek)13 maar de man  1r:4 die het arme beest alle mogelijke zware karweien laat doen en er van haalt wat er van te halen is, vroeg mij veel er voor, n.l. drie gulden om bij mij een morgen te komen, een daalder14 op zijn minst – mits ik dan Zondags kome – bij hem.
En als ge nagaat dat ik om dat wat ik noodig heb, n.l. een 30tal flinke studies b.v., toch nog al eens menigen morgen zou moeten werken, komt het me te duur uit. Maar ik zal wel eens een betere gelegenheid vinden.
Ik kan veel makkelijker hier & daar eens voor heel korten tijd een paard krijgen, daar zijn de lui wel eens willig voor – maar in heel korten tijd kan men dat niet doen wat eigentlijk gedaan moet worden dus dat helpt me weinig. Ik tracht snel te werken want anders komt men er niet maar een studie waar men wat aan heeft vordert alligt een half uur, om maar iets te noemen toch – dus men komt steeds op ’t eigentlijke poseeren terug. Op Schevening b.v. heb ik wel eens op ’t strand een jongen of een kerel even laten stilstaan zooals men dat zegt, het resultaat was altijd een groot verlangen bij mij naar een langere pose en het even stilstaan is me niet genoeg, noch voor een mensch noch voor een paard.
Als ik wel ingelicht ben konden de teekenaars voor de Graphic die aan de beurt waren steeds daar op een atelier aan ’t bureau zelf over model disponeeren.15 Dickens zegt een paar aardige dingen over de schilders van zijn tijd en hun verkeerde manier van werken, n.l. het slaafs en toch ten halve zich houden aan ’t model. Hij zegt: Kerels begrijp toch goed dat Uw model niet is uw einddoel maar het middel om uw gedachte en inspiratie corps en kracht te geven. Kijk naar de franschen (b.v. Ary Scheffer) en zie eens hoeveel beter zij het doen dan gij.–16 ’t Is net of de Engelschen er naar geluisterd hebben – ze zijn blijven werken met model maar het model hebben ze grooter, flinker leeren zien en beter partij er van leeren trekken voor gezonder en nobeler composities dan die van Dickens’ schilderende tijdgenooten.
Twee dingen die eeuwig waar blijven en elkaar aanvullen zijn m.i. – doof uw inspiratie en verbeeldingskracht niet uit, wordt geen slaaf van ’t model – en het andere, neem model en bestudeer het want anders krijgt Uw inspiratie geen plastisch corps.
Toen Uw brief kwam had ik dadelijk dingen te betalen, ik hoop het U niet inconvenieert niet later dan 10 Nov. weer te zenden. Weet dat de kwestie van dat bewuste procedé waarover Buot U sprak mij nog al belangrijk toeschijnt, ik zou het erg aardig vinden als ik ’t leeren kon en wil graag er mijn best op doen. adieu, met een handdruk.

t. à t.
Vincent.

 2r:5
Weet ge welke effekten men s’morgens vroeg hier tegenwoordig ziet – het is prachtig – dat wat Brion op ’t Schij van de Luxembourg, la fin du déluge, schilderde. n.l. die streep rood licht aan den horizon waarboven regenwolken.17 Dit brengt me op de landschapschilders. Vergelijk die van den tijd van Brion bij nu.
Is ’t nu beter dan toen – ik betwijfel het. Gaarne wil ik erkennen men op dat gebied veel productiever is dan toen – maar ofschoon ik mij niet weerhouden kan te bewonderen wat men nu maakt, de oude landschappen op meer ouderwetsche manier doen me telkens pleizier als ik ze zie. Er zijn een paar jaren geweest dat ik b.v. een Schelfhout voorbij liep en zoo iets dacht van, dat’s niet de moeite waard.– Intusschen, het nieuwe, ofschoon het iemand inpakt, blijft niet altijd op den duur dien sterken, aangrijpenden indruk maken en een naif schij zoo als een Schelfhout of een Ségé, een Jules Bakhuyzen, ziet men als men lang op nieuwere dingen gekeken heeft met levendig pleizier terug.
Ik heb het waarachtig niet expres er op aangelegd om ietwat gedesenchanteerd te zijn omtrent den vooruitgang, het heeft zich integendeel zeer tegen mijn zin onwillekeurig in mijn gedachten beginnen te ontwikkelen doordat ik hoe langer hoe meer een soort leegte voelde die ik met de dingen van den dag niet opvullen kan.18 Ik denk daar terwijl ik zoek naar een voorbeeld aan oude houtsneden van Jacque die ik zeker 10 jaar geleden bij C.M. zag, het was een serie Les mois.19 Ze waren gedaan op de oude manier van Jacque, op de manier van die etsen die in jaarlijksche serien verschenen of zelfs nog meer ouderwetsch. De locale toon – is er minder in dan in zijn later werk – de teekening echter en iets kernachtigs herinneren aan Millet. Zie, bij de vele croquis in de tegenwoordige tijdschriften dunkt me dat een niet geheel onconventioneele elegance dat typige, echt rustique dreigt te vervangen waarvan de croquis van Jacque die ik bedoel een voorbeeld zijn.
 2v:6
Zou dit in het leven en de personen der artisten niet ook zijn oorzaak hebben. ’k Weet niet hoe Uw ervaring is maar vindt gij tegenwoordig b.v. veel lui die trek hebben om eens een verre wandeling in grijs weer te maken.– Gij zelf zoudt dat met pleizier doen en er van genieten zoo als ik ook maar voor velen is het een corvée. Zoo viel het mij op dat als men met schilders spreekt de conversatie in verreweg de meeste gevallen niet interessant is.
Mauve heeft het sterk als hij wil dat hij in woorden iets zeggen kan zoo dat men het ziet, en zeer zeker hebben anderen hier het ook als zij willen. Toch, dat eigenaardige dat maakt dat als men met een schilder spreekt men dadelijk iets van buiten voelt, is ’t Uw impressie dat zoo sterk is als vroeger?
Ik las nog deze week in Forster, Life of Ch. Dickens, allerlei bijzonderheden omtrent groote wandelingen op Hampstead Heath &c. buiten Londen waarvan het einddoel was b.v. bacon & eggs te gaan gebruiken in een oud herbergje ver weg, geheel buiten.20 Die wandelingen waren zeer gezellig en vrolijk – dat nam niet weg ’t meestal aldus was dat serieuse plannen gemaakt werden voor boeken of besproken werd wat Dickens nog veranderen zou aan dit of dat figuur. Er is tegenwoordig iets gejaagds en gehaasts wat me niet bevalt en ’t is net als of de dood er overheen gegaan is. Ik wenschte wel dat Uw verwachting “dat de gewenschte verandering komen zal” bewaarheid werd doch voor mij ligt het niet “in den aard van de zaak”.
Wat hier ook van zijn zal, zich te opponeeren in woorden is een erge achteraf bijzaak dunkt me en wat ieder die belang in de zaak stelt in zijn kringetje doen moet is iets trachten te maken of te helpen maken.
Heb weer eens gewerkt aan mijnwerkersvrouwen die zakken kolen dragen in de sneeuw – aquarel.21 Vooral echter heb ik er een stuk of 12 studies voor geteekend van figuren22 en 3 koppen23 en ik ben nog niet klaar. In de aquarel heb ik toch geloof ik wel het effekt maar het is mij nog niet groot genoeg van karakter.
De Werkelijkheid is iets als les glaneuses van Millet24 – streng – dus begrijpt ge dat men niet een effet de neige er van maken moet, ’t welk maar een impressie zou zijn en slechts dan raison d’etre zou hebben als ’t om ’t landschap te doen ware. Ik denk dat ik – ofschoon de studies die ik voorloopig heb U welligt bevallen zullen – juist omdat ze me beter gelukt zijn dan veel anderen – weer van voren af aan beginnen zal. Het zou geloof ik bepaald geschikt zijn voor de Vie moderne. Als ik ’t papier krijg heb ik wel al dadelijk b.v. één van de figuren om eens een proef te nemen. Maar het moet een troepje vrouwen worden, een kleine karavaan.

top