1r:1
1 Nov.

Amice Rappard,
ten zeerste interesseert mij het artikel van Herkomer, waarvoor mijn hartelijken dank. Sedert de ontvangst er van ben ik er zeer mede vervuld & hoop wel dat ik voor mij zelf nut zal trekken uit wat hij zegt.
Zal zijn discours begrepen worden – ziedaar iets wat ik betwijfel – ik vrees dat over ’t algemeen hij zal worden misverstaan en velen consequenties zullen trekken uit zijn woorden, door hem zelf niet bedoeld.
’t Geen hij zegt vind ik door & door waar, op zijn plaats en ernstig, alleen ik herhaal, men moet eeniger mate op de hoogte zijn der zaak – meer dan de meesten – om niet een gevolg te trekken uit zijn discours dat verkeerd zou zijn.
Menigeen zou ’t ten onregte zoo opvatten dat Herkomer de amerikanen & de school van Small verwerpt en veroordeelt en zulks is m.i. geenszins ’t geval. Hij spreekt van decadence & niet zonder reden.
hij wijst op de daadzaak dat de verdienste van menige houtgravure voornamelijk toekomt aan den houtgraveur en niet aan den teekenaar. Wijst dus op de verslapping der teekenaars, vindt die onuitstaanbaar & fataal.– Ik vind dit volkomen waar.– Vergelijk b.v. dat blad van Ridley, The miner,1 dat ge me schreeft onlangs gevonden te hebben, bij de groote types of beauty die de Graphic later leverde,2 of neem een ander blad van Ridley, de kinderkamer van een gasthuis, dat ik heb, sober & streng gegraveerd door Swain,3 en men voelt dan die dingen welke ik door personen die voor eerste kenners doorgaan heb hooren ligt achten met een “nu ja, dat’s de ouderwetsche manier” – en dan komen we op t’geen HH4 zeggen wil. Die oude manier van graveeren, die doorwrochte eerlijke onopgeschroefde teekening is verreweg de beste.
Herkomer zegt – pas op, laat dat niet verloren gaan, mist de kunst dat dan heeft de kunst een méningite of ruggemergstering.5 Maar toch geloof ik niet dat hij Small zelf en Chs Green b.v. en meer anderen veroordeelt – ik ken reproducties van teekeningen van Herkomer, b.v. Bavarian sketches,6 op diezelfde manier gedaan.
 1v:2
Maar b.v. de uitdeeling van turfkaartjes in Ierland van Caton Woodville7 of the Xmas in olden times van Howard Pyle8 zal Herkomer niet afkeuren ofschoon Caton Woodv. en H. Pyle beiden wel eens voor die nieuwere manier van illustreeren hebben gewerkt en “the marginline” overschreden.9
Van eerstgenoemde C.W. vindt ik het jammer dat hij de enorm groote militaire dingen gemaakt heeft,10 hoe knap ook op zich zelf, en liever zie ik zijn bladen in den trant van de turfmarkt. Bovendien denk ik bij ’t discours tegen Harper, tegen de Amerikanen, aan Chs Dickens.
Die heeft tegen hen gesproken, zie chuzzlewit &c., en heeft later, ziende dat men uit zijn woorden verkeerde consequenties maakte, als kon er uit Amerika niets goeds zijn, in de latere uitgaven van Chuzzlewit eene voorrede geplaatst waarin hij zijn andere impressies over Amerika mededeelt en zijn ervaringen op zijn tweede reis naar Amerika. Zie als ge ’t hebt er Forsters life of Chs D. eens op na en gij zult zien, duidelijker dan in mijn woorden, wat ik bedoel.11
Dus met betrekking tot de Amerikanen en de hedendaagsche houtgraveurs, laat ons niet te snel veroordeelen en denken aan het oude woord “opdat ge met het onkruid de tarwe niet uittrekt.”12 Zijn verwijt tegen de Graphic, tegen de uitgevers in ’t algemeen is voorwaar niet ten onpas. Pleasing, Saleable,13 zijn woorden voor mij afschuwelijk.  1v:3 En ik heb nooit een handelaar ontmoet die daarvan niet doortrokken was en ’t is een pest. De kunst heeft geen erger vijanden ofschoon de managers der groote kunstzaken den naam hebben van zich verdienstelijk te maken door ’t protegeeren der artisten.
Ze doen het niet goed – wel zijn de zaken zoo dat, ’t publiek bij hen komende, niet bij de artisten zelf, de artisten er toe gebragt worden om tot hen de toevlugt te nemen – doch er is geen enkel artist die niet uitgesproken of stilgehouden een klagt tegen hen in ’t hart heeft. Zij vleijen ’t publiek in zijn slechtste en meest barbaarsche neigingen en wansmaak. Suffit.– Wat U en mij aangaat uit ’t discours van H.H. is, Teeken streng, wees serieus, wees eerlijk.
Hoor eens, dezen laatsten brief van U en de impressie die de energieke woorden van HH op U zoowel als op mij maakten, doet mij te meer er naar verlangen dat we wat meer van elkaars werk mogten zien. Het trof mij op de laatste prachtige tentoonstelling van Pictura14 dat, ofschoon Israels, Mauve Maris, Neuhuys, Weissenbruch15 en veel anderen natuurlijk zich zelven bleven, in hun volgelingen men ook decadence16 ziet & niet vooruitgang bespeuren kan indien men niet hen op zich zelf beschouwt doch in verband met een tentoonstelling van die dagen, in welke de Sommités van tegenwoordig rising men waren. De rising men van nu zijn niet wat de rising men van het vorige geslacht waren.– Meer effekt, minder gehalte tegenwoordig.17 Ik schreef ’t U reeds meer dan eens, ook in de persoonlijkheden zelf der rising men van nu zie ik onderscheid. Ge weet het zelf en ondervindt het zelf, gij en ik worden door hen beschouwd als een soort mauvais coucheurs18 en nulliteiten en vooral worden we zwaar op de hand & vervelend gevonden in ons werk en in onze personen.
 1r:4
En geloof me dat zoo wie de sommités van tegenwoordig als menschen zoowel als artisten gezien heeft 10 jaren geleden – toen ze allen veel armer waren – ze hebben die laatste 10 jaar enorm verdiend – regretteert die dagen van 10 jaar terug.
Ik herhaal bij deze gelegenheid mijn felicitatie met Uw weigering op Arti.19 Indien gij in den tegenwoordigen stand der zaken opgang maaktet zou ik minder respect en sympathie voor U hebben dan nu. Ik zie duidelijk en klaar dat gij en ik wel degelijk heel wat mooier werk zullen leveren dan nu en ons tegenwoordig werk niet slecht is. Voor ons zelf moeten we streng blijven en er kracht achter zetten doch er is geen enkele reden om zich te laten decourageeren of van streek brengen door ’t geen zulken zeggen van ons werk die meenen een betere rigting te kennen dan wij die datgene maken of trachten te maken wat ons in ’t huiselijk leven of op straat of in ’t gasthuis &c. treft.
Indien gij wist wat b.v. de Groux heeft uitgestaan van critiek en kwaadwilligheid zoo zoudt ge versteld staan.20 Wij moeten ons geen illusies maken doch ons voorbereiden op niet begrepen te worden, veracht en beschondena en onder dat alles, ook als ’t nog veel erger zal zijn dan nu, zullen we toch moed en warmte moeten behouden. Ik geloof we er ons goed bij bevinden zullen onze attentie gevestigd te houden op ’t werk en de mannen van vroeger, n.l. een 20, 30 jaar vroeger, willen we niet dat met regt van ons gezegd zal worden later – en ook Rappard en Vincent kunnen geteld worden onder de lui van de decadence. Dit woord is streng, ik meen het ten volle en ik voor mij zal stil mijn weggetje gaan zonder veel notitie te nemen van de school van nu. adieu, met een handdruk.

t. à t.
Vincent

top