1r:1
den Haag 22 Junij

Waarde Theo,
Uw brief van 12 Juni met ingesloten frs. 50 heb ik in orde ontvangen & dank er U van harte voor. Ik antwoordde er tot heden nog niet op omdat ik niet wist welken keer mijne ongesteldheid nemen zoude, die niet zoo voorspoedig beterde als de dokter gedacht had. Het is heden ruim 14 dagen ik hier ben en ik heb op nieuw 14 dagen vooruit moeten betalen ofschoon ik welligt binnen 8 of 10 dagen als alles goed gaat zal mogen vertrekken & dan ook gedeeltelijk mijn geld terug krijg. Nu sprak ik van morgen met den dokter en vroeg hem of er iets bij gekomen was dat erg kon worden. Neen, zei hij, maar rusthouden en nog blijven was evenwe[l] de boodschap. Het is niet alleen bij inspuiting gebleven maar hij is met een katheter in de blaas aan ’t scharrelen geweest hetwelk niet bijzonder erg amusant is.1
Toch zou het misschien voor zeer veel menschen heilzaam zijn als zij van tijd tot tijd dat eens gedaan werden omdat het een maatregel is die preventief is ten opzigte van lastige kwalen die zeer zeer langzaam zich ontwikkelen. Maar ik verzeker U dat ik schrikkelijk verlang naar een beetje groen en wat buitenlucht want zoo’n grapje maakt erg zwak en flaauw. Want ik moet bijna gedurig stil liggen, ik kan niet teekenen ofschoon ik ’t een paar maal beproefd heb, ik word er te koortsig van, lezen gaat nog maar ik heb geen boeken meer. Enfin er zal toch wel weer een eind aan komen dus nog maar wat geduld.
Sien is te Leiden maar voor zij bevallen is kan ik geen berigt van haar hebben. Wat beteekent ’tgeen wij mannen hebben bij dat vreesselijke lijden dat de vrouwen bij hun bevalling moeten uitstaan. In het pijnlijden zijn ze ons de baas maar in sommige andere dingen winnen wij het daarentegen. Tot den laatsten dag dat zij hier was kwam zij geregeld mij bezoeken en bragt mij nog wat rookvleesch of suiker of brood mee, dat nu ophoudt en mij erg flaauw maakt. Maar nu spijt het mij zoo dat ik niet op mijn beurt  1v:2 haar nog te Leiden een hartsterking kan toestoppen die zij zeker best gebruiken kon want het zijn maar slappe kostjes die men krijgt. Het is mij zoo’n mal gevoel niets te kunnen doen en die dagen zoo leeg te zien voorbijgaan. Soms denk ik dat ik dit of dat zal kunnen en dan valt de zwakte tegen.
Het doet mij regt veel genoegen dat gij in de teekeningen die ik U stuurde2 iets zaagt – ik heb er die laatste dagen toen ik veel meer pijn en benaauwdheid had dan hier nog zoo op gesjouwd & op die van C.M. ook. Want het ergste was vóór ik hier in ’t gasthuis kwam, al lang te voren.
En nu moet ge weten dat ik nog een brief van Rappard heb. Natuurlijk had ik hem dadelijk de f. 2.50 terug gezonden3 en ik kreeg nog daarna een antwoord van hem waarin hij opnieuw het zelfde zegt van mijn teekeningen wat hij op ’t atelier er van zei, n.l. dat vooral om de opvatting, het sentiment en het gewildea er van, hij er pleizier in had & ze hem sympathiek waren, dat hij mij voorstelde als ik iets dergelijks had het hem eens te zenden daar hij dacht het aan den man te kunnen brengen. Gij begrijpt wel dat ’t geen ik het allerliefst heb is dat de menschen er wat schik in hebben, dat doet mij zoo’n pleizier. Want het is zoo ontmoedigend en uitdoovend en domperig als men niet eens nu en dan hoort: dit of dat is juist en gevoeld en gewild. Het wekt zoo op als men merkt dat iemand werkelijk iets voelt van datgene wat men getracht heeft uit te drukken. Hij had toen ook pleizier in nog een paar naaktstudies.4
 1v:3
Het is voor ’t eerst in verscheiden dagen dat ik weer eens op zit en zoo schrijvende voel ik weer wat leven wakker worden. Was ik maar in orde! Kon ik mij maar installeeren zoo als ’t moest, wat zou ik graag hier in de zalen wat studies maken. Ik legb nu in een andere zaal met bedden of kribben zonder gordijnen en vooral s’avonds of s’nachts zijn er eigenaardige effekten. De dokter is net zoo als ik hem ’t liefste heb, volstrekt geen Blom Coster,5 hij heeft veel van sommige koppen van Rembrandt, een prachtig voorhoofd en een zeer sympathieke uitdrukking. Ik hoop wat van hem af gezien te hebben in dit opzigt dat ik hoop met de modellen om te springen eenigzins als hij met de zieken, n.l. ze maar krachtig aanpakken, ze kort en bondig precies in de positie zetten die noodig is. Het is fameus zooveel geduld die man heeft om zelf de zieken te wrijven, te smeeren, te hanteeren op allerlei wijs, oneindig flinker dan een oppasser en hoe hij er den slag van heeft de scrupules weg te nemen en de luidjes precies zóó te zetten als hij ze noodig heeft. Er is een oud man die superbe zou zijn voor een St Gerome. Een mager, lang, peezig, bruin & gerimpeld ligchaam met gewrichten zoo fameus duidelijk en expressief dat men er melankoliek van wordt hem niet voor model te bezitten.
Ik kan mij best begrijpen dat Heyerdahl in zijn schik is met zoo’n belooning.6 Nu moet ik U nog mededeelen dat Pa mij bezocht heeft in de eerste dagen dat ik hier was ofschoon maar heel kort & heel gehaast en eigentlijk heb ik over niets kunnen spreken, ik had het bezoek eigentlijk liever op een anderen tijd gehad wanneer wij van weerskanten er waarlijk meer aan hadden kunnen hebben.7 Het was mij nu erg vreemd en kwam mij min of meer als een droom voor – gelijk trouwens deze heele geschiedenis van het hier ziek liggen.
 1r:4
Behalve Sien, haar moeder en Pa heb ik anders niemand gezien wat eigentlijk het beste is ofschoon de dagen wel wat eenzaam en melankoliek zijn. Ik denk soms onwillekeurig dat het nu heel wat somberder en eenzamer geworden is dan b.v. toen ik dezen winter het eerst bij Mauve kwam. Het geeft mij een steek en een benaauwd gevoel telkens als ik er aan denk ofschoon ik tracht de heele gedachte er aan over boord te donderen als nutteloozen ballast.
Ik heb van den oppasser gehoord dat Breitner dezer dagen het huis verlaten heeft.8
Ik geloof dat hier in deze klasse de dokter wat korter wettenc maakt dan in de duurdere. Tant mieux.
Misschien zijn ze hier9 minder schroomvallig ons patienten een beetje pijn te doen dan in de hoogere zalen, en b.v. steken iemand heel spoedig een katheter in zijn blaas zonder veel “vormen” of complimenten. Nu, mijns inziens tant mieux en nog eens,10 ik vind het hier even aardig als in de wachtkamer 3e klasse. Als ik maar werken kon! maar ik moet mij daaraan onderwerpen. Ik heb een boek van Dickens en mijn perspectiefboeken bij me.11
Ik hoop gij nog eens schrijven zult, ge weet t’adres is

Gemeente gasthuis, Brouwersgracht
4o klasse. Zaal 6 No 9

adieu, met een handdruk in gedachten & veel dank voor Uw trouwen brief & het ingeslotene nogmaals. Heb het goed & geloof me

t. à t.
Vincent

Ik geloof dat toen Sien weg moest ik wat te zenuwachtig geweest ben en toen ingestort maar er zijn wel eens momenten waarin men niet altijd geheel koelbloedig zijn kan. Zij legt daar zoo alleen en ik wou er zoo graag eens heen want het zullen bange dagen voor haar zijn.

top