1r:1
1Waarde Theo,
1*In ’t bezit zijnde van Uw schrijven
2van 13 Mei1 ’t welk een brief van mij aan U moet
3gekruist hebben/ acht ik ’t noodzakelijk direkt
4U nog een en ander uit te leggen.
5Veel van hetgeen ik in Uw brief lees apprecieer ik
6zeer zeker/ b.v.
7“Men moet kleingeestig zijn of valsche schaamte hebben
8om absoluut de eene stand boven de andere te stellen”_2
9De wereld echter redeneert zoo niet & ziet of respecteert nooit
10de “menschheid” in den mensch doch
11'de meerdere of mindere gelds- of goederen waarde die hij
12mee draagt zoolang hij aan deze zij van ’t graf staat_
13Met de overzij van ’t graf houdt de wereld volstrekt
14geen rekening.– Daarom gaat dan ook de wereld
15slechts zoover als ze voeten heeft.a
16Ik voor mij echter heb sympathie of antipathie voor de
17menschen als menschen en hun entourage laat mij
18tamelijk koel.
19Toch neem ook ik in zekere mate in acht (en waren mijne
20omstandigheden zoo dat ik het doen kon/ ik zou mij nog
21in meer dingen schikken) datgene wat gij zegt:
22“er zijn velen die een zekeren stand ophouden om te maken
23dat er niet steeds op hun gelet worde & men zich niet
24te veel met hun zaken inlate”. Ik bedoel: zeer dikwijls
25laat ik ook dingen over mijn kant gaan waar ik
26denk/ ik zal dit of dat niet doen of zeggen om dezen
27of genen geen aanstoot te geven_
28Doch in groote serieuse zaken moet men
29handelen niet overeenkomstig l’opinion publique/
30ook niet volgens eigen hartstogt.
31Maar moet zich houden aan ’t A_B.C.
32’t welk den grond is van elke moraliteit/
33“heb uw naaste lief als U zelf”.3 doe zoo dat ge ’t
34verantwoorden kunt voor God_ Doe regt en handel loyaal.
 1v:2
35Nu sta ik tegenover Christien en redeneer aldus,
36hoe zou ’t mij smaken als iemand mij
37eerst hielp en daarna in den steek liet_
38Zou ik dan niet denken... de persoon die
39alzoo handelt had beter gedaan zich niet met
40mij te bemoeien als hij niet tot het einde toe
41doet ’t geen hij begon – heeft mij eigentlijk bedrogen_
42De persoon van wie ’t kind van Xtien4 is redeneerde
43net precies in den geest van Uw brief Theo/ en mijns
44inziens glad verkeerd. Hij was heel vriendelijk voor haar
45doch trouwde haar niet zelfs toen zij zwanger was
46van hem/
46ater wille/ zooals hij zeide/ van zijn stand en zijn familie &c.
46Xtien was toen jong & had hem ontmoet
47na haar s’vaders dood/5 wist niet wat zij nu weet
48en stond daar, toen die persoon stierf, alleen
49met haar kind – verlaten – zonder iets. Moest de
50straat op à contre coeur, werd ziek, kwam in ’t hospitaal
50ain allerlei misere...
51Het gedrag van dien persoon was schuldig voor
52God doch in ’t oog van de wereld bleef die
53'man zijn positie houden/ “hij had haar betaald”_
53aMaar toen hij voor den DOOD stond/ zou er toen geen spijt & berouw in hem zijn geweest???
54Nu is ’t echter zoo in de wereld dat tegenover
55de karakters van zulke personen als hij
56karakters staan als b.v. het mijne.
57Ik geef evenmin om de wereld als de eerstgenoemde persoon
58gaf om ’t geen regt is. De schijn van regt
59was hem genoeg/ de opinie van de wereld – ik geef
60daar geen dubbeltje voor. En ’t geen ik op den
61voorgrond stel is dit. ik wil geen vrouw bedriegen of verlaten_ Weigert eene
63vrouw met mij te doen te hebben/ als Kee Vos – ik forceer
64niet ook al is mijn hartstogt nog zoo sterk – ik
65ga dan terug met desolatie in ’t hart zoodra tegenover
66'mijn “zij en geen ander”6 haar “hij zeker niet” staat.
67'Ik wil niet forceeren & ik wil niet verlaten.
67aik protesteer ook
67bals men mij forceert
67cof verlaat.–
 1v:3
68Indien ik met eene vrouw getrouwd ware en ik
69zag dat die vrouw ’t intusschen met een
70ander hield/ ik zou niet met me laten spotten
71en toch haar eerst dan verlaten wanneer het
72uiterste beproefd was om haar te regt te brengen.
73Gij ziet dus hoe ik over trouwen denk en
74dat ik zulks serieus opneem.
75Nu heb ik Xtien ontmoet/ zooals gij weet zwanger/
76ziek/ in de kou – ik was alleen – ik had pas
77ondervonden te Amsterdam wat ik U schreef_7
78Ik begon het – doch niet direkt met
79de gedachte aan trouwen – evenwel toen ik haar
80beter leerde kennen was ’t mij duidelijk dat wilde
81ik haar helpen ik het serieuser moest aanpakken.
82Ik heb toen ronduit met haar gesproken en gezegd/
83zoo en zoo denk ik over dit en dat/ zoo en zoo
84zie ik Uw positie en de mijne. Ik ben arm –
85maar ik ben geen verleider/ zoudt gij het met
86mij kunnen vinden of niet – anders houdt alles op. Toen zei ze/
87ik wil met U blijven al zijt ge nog zoo arm_
88En nu is het dus alzoo gekomen tot hiertoe.
89En nu gaat zij binnen kort naar Leiden en
90ik zou haar graag direkt daarna
91zonder eenigen omhaal trouwen. Omdat er
92anders iets scheefs in haar positie is en in de mijne/
93’t geen ik zeer gedecideerd wil vermijden.
94Ik sta dan als een werkman die een vak
95heeft waarin zij mijn hulp is. Mijn teekeningen hebt
96gij in handen en gedurende ’t eerste jaar althans is mijn
97brood en het hare afhankelijk van U en van al diegenen
98die mij helpen willen om reden dat gij ziet ik op mijn
99werk mijn best doe en het teekenen/ ik geloof ook het
100schilderen/ in mij zit en er langzamerhand uit komt.
 1r:4
101Ik geloof nu Theo/ dat ik mijne familie geen schande
102aandoe door ’t geen ik deed – en ik wenschte dat
103mijn familie er vrede mee nam. Anders staan wij
104over elkaar en zeg ik op mijn beurt: ik wil
105geen vrouw verlaten, ter wille van wie dan ook,
106aan welke ik verbonden ben door een band die
107wederzijdsche hulp en achting hebben gehecht.
108Ik neem vrede met haar verleden en zij neemt vrede
109met mijn verleden. Indien mijne familie mij
110uit stiet om reden ik eene vrouw verleid had zou ik als
111een schobbejak mij gevoelen indien ik zulks werkelijk gedaan
112hadde doch indien ik zou worden gecontrarieerd omdat
113ik trouw blijf aan eene vrouw die ik trouw beloofd heb
114zou ik mijne familie verachten. Niet ieder is geschikt
115voor schildersvrouwzij is willig/ zij leert met den dag.
116Eigenaardigheden in haar karakter die anderen hebben
117afgestooten begrijp ik. Doch H.G.T. zou al ligt van haar denken
118wat hij van mij denkt en zeggen... zij is een onaangenaam
119karakter en heeft iets onbehagelijks/ en daar bij blijven.
120Nu spreekt het echter vanzelf dat ik genoeg
121'wereld- & menschenkennis heb om niet meer te
122verlangen dan dat men mij in ’t trouwen
123niet contrarieere – en ik hoop dat het dagelijksch
124brood mij niet ontbreken zal zoolang ik toon
125dat ik mijn best doe op mijn werk en doorsabel
126om een flink schilder of misschien alleen teekenaar
127te worden. Maar ik zal noch alleen noch
128met haar bij mijn familie aan huis komen of iets
129dergelijks, doch blijven in den kring die mijn werk
130van zelf aanwijst. En dan is er niemand
131die aanstoot heeft tenzij kwaadwilligen een steen
132des aanstoots8 expres zouden willen zoeken, ’t welk hoop ik
133niet het geval zijn zal.
 2r:5
134Gij zult mij echter zeer inschikkelijk vinden in
135al wat ik zonder Christien ontrouw te worden doen
136kan. Regt gaarne wil ik hooren wat gij mij
137raden zoudt b.v. ten opzigte van woonplaats
138of iets dergelijks. Is er bezwaar ik in den Haag
139blijf/ ik ben aan den Haag geen trouw
140verpligt. En ik kan mij een werkkring scheppen
141waar gij maar goedvindt. ’t zij in een dorp
142’t zij in eene stad. De figuren & het landschap
143welke voor mijn neus komen zal ik wel altijd
144interessant genoeg vinden om er mijn best op te doen/
145zoodat gij gerust hierover spreken kunt. Doch ’t spreekt
145avan zelf zulks niet een soort van curateele moet zijn/ daaromtrent heb ik mijn
145bgevoelen duidelijk genoeg gezegd bij de affaire Gheel:9 zooiets ware zeer
145chors de saison_
146Doch de zaak van trouw of ontrouw aan
147Christien is eene kwestie waartegenover ik
148gevoel “ik mag geen trouwbelofte breken_
149Indien Kee Vos mij had willen hooren dezen zomer/ misschien
150had zij niet zoo direkt mij afgescheept te Amsterdam
151en dan waren de zaken heel anders gegaan.
152Toen echter, gij weet het, ofschoon ik tot ’t laatst toe
153haar volgde/ ofschoon ik haar naliep tot Amsterdam toe
154mogt niets mij baten om haar te spreken of iets te verkrijgen
154adat mij vastigheid gaf – waaraan ik een touw kon vastmaken_
155Nu drijft en dringt het snelle leven, het werk
156en het opdokken van nieuwe dingen welke
157ik moet aangrijpen/ en met vastberadenheid ook
158wil ik staande blijven in den fellen strijd.
159Het bij de pakken neerzitten behoort tot vroegere jaren/
160het handelen en wakker zijn is ’t geen ik nu
161doe sedert ik mijn werk en vak gevonden heb.
 2v:6
162Ik vindt dus in hoofdzaak Uw brief zeer verkeerd
163maar zulks komt misschien omdat gij er niet
164over hebt doorgedacht en ik geloof van U
165dat gij beter zijt dan dien bewusten brief
166van heden morgen.
167Gij spreekt over iets dat U zelf is overkomen.10 Ik
168meen zeer flaauw als in een nevel in ver verleden
169mij er iets van te herinneren.
170Indien ik mij wel herinner waart gij in kennis met
171'een meisje van minderen stand e[n gij]
172'hieldt van haar en hadt met haar gesl[apen]_
173Nu weet ik niet wie de persoon was doch wel dat
174gij er Pa over hebt geraadpleegd en mij er ook
175over gesproken_ En dat Pa U toen iets heeft
176laten beloven omtrent het trouwen/ ik weet
177niet met juistheid wat – doch welligt dat gij zulks
178gedurende Uwe minderjarigheid niet zonder
179zijne toestemming
179azoudt doen. Het verdere – hoe het met die vrouw gegaan is/ weet ik
179bniet.
179Zoolang gij minderjarig
180waart heeft Pa werkelijk het regt tusschenbeiden te
181treden en kan ik mij de handelwijs begrijpen.
182Nu is ’t onderscheid tusschen Uw geval & ’t mijne dat
183gij en zij een aanmerkelijk aantal jaren jonger
184waart dan Xtien en ik, dat vooreerst, ten tweede dat
185Uwe toekomst en de mijne onderscheiden zijn/
186n.l. dat ik een stil handwerk voor mij heb en gij
187eene positie bekleed die persé vordert
188dat gij een zekeren stand zult voeren.
189Dit is toch dunkt mij klaar genoeg en indien gij
190alstoen als minderjarig zijnde wel deed te gehoorzamen/
191ik voor mij heb de vrijheid als meerderjarig tot
192Pa te zeggen: dit is eene zaak in welke U niet dwingen kunt of
193moogt.
 2v:7
194Nu zegt gij dat gij tusschen Xn en mij niet vindt
195wat noodig maakt dat ik haar zou moeten trouwen.
196Ziehier hoe en Xn en ik daarover denken:
197wij verlangen beiden een zeer huiselijk leven
198digt bij elkaar en hebben elkaar dagelijksch
199bij ’t werk noodig en zijn dagelijks bij elkaar. Wij verlangen er niets scheefs
200in de positie zij/ en vinden ’t trouwen ’t eenige
201radicale middel om de wereld tot zwijgen
202te brengen en te zorgen dat men ons niet
203'het [xxxxx] verwijt doe in ongeoorloofde verbindtenis
204'te [leven]_ Als wij niet trouwden kon men iets zeggen
205van/ dit of dat is eigentlijk scheef – als wij
206trouwen zijn wij zeer arm en laten
207alle pretentie op stand daar doch onze daad
208is regt en eerlijk. Mij dunkt gij zult dit begrijpen.
209Zegt ge nu – Vincent gij zult het bar hebben
210en die zorgen zullen U wel eens vreesselijk zijn
211dan antwoord ik/ ja broer, ik weet dat zeer wel, daar
212hebt ge gelijk in, doch, kerel, ’t geen ik nog erger
213zou vinden dan dat ware het gevoel van binnen:
214“gij hebt die vrouw welke gij in den winter zwanger en ziek
215ontmoette verraderlijk in den steek gelaten en wederom
216teruggestooten op die onbarmhartige straatsteenen”_
217Dat zal van mij niet gezegd worden en gij
218zult nu wel zien dat het geen “doordrijverij” of
219“baldadig mijn zin willen hebben” van me is doch
220dat ik sta tegenover Xtien en dat ik haar trouw beloofd
221heb & trouw houden zal. Nog eens/ hindert mijn verblijf
222te s’Hage dezen of genen/ spreek ronduit op/ in alle
223dingen betreffende woning of zoo iets wil ik mij gaarne
224schikken. Een atelier/ een huis/ kamer/ een slaapkamer is noodig
225doch of die te s’Hage of ergens anders zij/ is mij niet onverschillig
226doch ik wil mij gaarne schikken – evenwel moet men op een heel
227andere manier daarover spreken als b.v. Pa bij gelegenheid van Gheel. Zooiets ware
228schandalig.–
 2r:8
229Indien het mogelijk is ik dit jaar b.v. frs 150
230per maand heb (ofschoon mijn werk nog niet direkt
231verkocht kan worden doch een basis is waarop ik
232later voortbouwen kan) – dan begin ik de zaak
233met veel lust en veel goeden moed omdat ik
234dan tenminste weet: Het allernoodigste om te
235kunnen werken/ dagelijks brood/ woning/ teekenbehoeften/
236zullen mij niet ontbreken/ ik kan werken.
237Weet ik zeker vooruit, dat gij Uwe hulp zoudt
238intrekken, dan sta ik magteloos; met
239den besten wil van de wereld wordt mijn hand
240verlamd – ja dan is ’t miserable genoeg
241en dan is ’t erg afschuwelijk. Wat zoudt gij of iemand
242anders daaraan hebben – ik zou moedeloos worden
243en Christien & ’t kind vergingen. Misschien vind
244gij het overdreven dat ik denk dat gij zoo iets zoudt kunnen
245doen doch “dat wordt gedaan_ Moet dit
246schrikkelijk lot mij treffen – het treffe mij_
247Ik kan ofschoon ’t mij boven ’t hoofd hangt niet anders zeggen
248dan: ik heb Xn trouw beloofd
249en zij heeft mij trouw beloofd dus komt het
250niet in ons op die trouw te breken_
251Doch – bliksem – hoe heb ik het nu –
252en in welken tijd leven we – wordt toch
253wakker Theo! – laat U niet overdonderen of
254influenceeren door jesuitismes – verdien ik
255dat gij mij in den steek zoudt laten omdat ik
256eene zwangere vrouw heb geholpen en haar niet weer
257op nieuw de straat wil op sturen. Wij hebben
258elkaar trouw beloofd/ mogen wij dat niet
259doen. Staat daar de dood op???
260adieu, kerel, doch voor gij toeslaat en mijn kop afhakt
261en die van X n & ’t kind er bij... slaap er nog eens op. Doch nog eens –
262als ’t moet – dan in Godsnaam “kop af”. maar liever niet/ ik heb hem nog noodig
262abij ’t teekenen. (ook Xn en ’t kind zouden zonder kop niet poseeren kunnen_)

263t. à t.
263*Vincent.


11 gelds- < gelds
53 a Maar [...] geweest??? < Added later.
66 “zij [...] niet” < Quotation marks added by us.
67 a-c ik [...] verlaat.– < Added later.
121 wereld- < wereld
145-145 c Doch [...] saison < Added later.
171 e[n gij] < Text lost due to an ink-blot.
172 gesl[apen] < Text lost due to an ink-blot.
203 [xxxxx] < Text lost due to the counter-impression of an ink-blot on l. 171-172.
204 [leven] < Text lost due to the counter-impression of an ink-blot on l. 171-172.
262-262 a maar [...] kunnen.) < Added later. The sentence ‘(ook Xn [...] kunnen)’ was written on p. 5 (below l. 161); Van Gogh added ‘P.S’ to distinguish it from the letter text on that page. We regard this as an explanation for Theo and have therefore excluded it from the reading text.
top