Back to site

221 To Theo van Gogh. The Hague, on or about Wednesday, 26 April 1882.

metadata
No. 221 (Brieven 1990 220, Complete Letters 191)
From: Vincent van Gogh
To: Theo van Gogh
Date: The Hague, or about Wednesday, 26 April 1882

Source status
Original manuscript

Location
Amsterdam, Van Gogh Museum, inv. no. b212 V/1962

Date
Van Gogh writes: ‘anything I receive around 1 May will be welcome’ (l. 134). This request only makes sense if Vincent sent the letter to Theo on or about Wednesday, 26 April. His remark that he could not draw out of doors because of ‘all the rain and wind’ (l. 133) concurs with this dating (KNMI).

Ongoing topics
Strained relations with Mauve and Tersteeg (209 and 208)
Theo’s plans to come to the Netherlands (206)
Vincent has sent Theo the drawings Sorrow and ‘Laan van Meerdervoort’ (216 and 218)
Uncle Cor orders a second series of drawings from Vincent (214)

original text
 1r:1
Waarde Theo,
’t Geen ik antwoordde op Uw gezegde, “Tersteeg is voor ons bijna als een oudere broer geweest, zorg dat gij vrienden met hem blijft.”,1 waarop ik zeide dat indien het zoo ware U aangaande, ik voor mij gedurende jaren met zijn onvriendelijken & harden kant had te maken gehad, dat wil ik eens wat nader uitleggen.
In al die jaren welke liggen tusschen dat ik bij Goupil mijn congé zoowel kreeg als nam2 en dat ik eindelijk ben beginnen te teekenen (’t welk ik – dit is, ik erken het, een fout van me – direkt had moeten doen), in die jaren als ik buitenslands zonder vrienden of bijstand veel misere had (zoodat ik te Londen dikwijls op straat moest slapen en in de Borinage 3 nachten achtereen) heeft hij me toen ooit een stuk brood gegeven? Heeft hij me ooit moed ingesproken, hij die me van ouds kende, of een riem onder ’t hart gegevena als ik bijna bezweek.–
Ik meen neen.– Heeft hij me ooit geholpen met dit of dat – neen. behalve dat hij toen ik hem tot 4 maal toe er letterlijk om gesmeekt had mij de Bargues leende.3
Toen ik hem mijn eerste teekeningen stuurde zond hij mij een verfdoos4 – maar geen cent er bij. Ik wil wel gelooven dat die eerste teekeningen geen geld waard waren maar ziet ge, iemand als Tersteeg had kunnen redeneeren, ik ken hem van vroeger en ik wil hem helpen om er boven op te komen, en hij had kunnen begrijpen ik het zoo hoog noodig had en toch eten moet. Toen ik hem uit Brussel schreef5 “zou ’t niet mogelijk zijn ik een tijd te s’Hage werkte en omgang had met schilders”, toen wilde hij mij met een kluitje in ’t riet sturen en schreef mij, o neen, dat zeker niet, gij hebt Uw regten verloren. ik moest liever les gaan geven in Engelsch en fransch. dit stond bij hem vast, ik was geen artist. of copieerwerk bij Smeeton & Tilly, welk laatste bovendien niet precies in mijn buurt was6 en mij te Brussel bij verschillende lithografen geweigerd werd, er was geen werk, er ging niets om luidde de boodschap.– Toen ik dezen zomer op nieuw hem teekeningen liet zien zei hij: dat had ik niet gedacht – maar hielp mij niet, en nam zijn woorden geenszins terug.
 1v:2
Toen ik zonder ZEd. advies te vragen toch te s’Hage kom, probeert hij me een beentje te ligten, ik hoor hij gelachen heeft om mijn schilder worden, ik merk dat ik bij Mauve tot dus verre te boek stond als “een droogkloot”7 en Mauve was verwonderd dat ik een ander persoon was dan hij me had hooren beschrijven.
Ik vroeg Mauve niet om geld doch Mauve zegt uit zichzelven, gij hebt geld noodig, ik zal zorgen gij geld verdient – gij kunt rekenen dat Uw kwade jaren voorbij zijn en dat het zonnetje voor U opgaat en gij hebt daarvoor gewerkt en het eerlijk verdiend.
En om te beginnen helpt Mauve mij om mij te vestigen. En dat alles verandert – die sympathie van Mauve die voor mij was als water voor een half verdorde plant, droogt op.
Omdat Tersteeg iets vergiftigs in ’t oor van Mauve geblazen heeft: Pas op – hij is met geld niet te vertrouwen – laat hem schieten – help hem niet meer – ik zie er als handelaar geen heil in – of althans iets dergelijks.
En houdt zich heel leukb als ik zeg: Tersteeg ge moet Uw praatjes wat matigen; hij heeft niets gezegd. ik verbeeld mij dat maar, beweert hij. Totdat op een goeden dag hij mij dreigt: Mauve en ik zullen er ons mee bemoeien dat gij geen geld van Theo meer ontvangt.... toen twijfelde ik niet langer maar dacht, gij verraadt me.  1v:3 Omdat ik wist wat Mauve mij dienaangaande, n.l. dat geld van U, zelf gezegd had, dat het heel goed zou zijn dat ik dat geld nog een jaar houden zou ten minste.–
Wanneer men iemand alleen laat in den winter en hem alsdan zijn brood nog wil ontnemen, is dat forceeren of niet....
Dat is niet kiesch, niet fijngevoelig, dat zijn geen vormen, dat is niet humaan. En wie ben ik – iemand die een moeielijk geduldwerk heeft waarbij men rust moet hebben en vrede en wat sympathie, anders wordt mijn werk onmogelijk.
Theo denk eens na over deze dingen en schrijf mij eens spoedig. Ik heb ofschoon het mij vreesselijk griefde dat Mauve me in den steek liet toch dezen winter gestreden zoo veel ik kon. Maar is het wonder dat ik er door geschokt ben en het mij soms is als bezweek mij het hart.
Zulken als Tersteeg “lagchen“ daarom – maar gij zijt mijn broer en ik hoop dat gij daar niet om lagchen zult.
Ik heb U nog meer dingen te zeggen omtrent mijn plannen voor de toekomst, hoe ik mijn werk denk door te zetten. Gij moet echter dan eerst eens hier geweest zijn en dus daarover schrijf ik niet nu aangezien gij toch hoop ik niet heel lang meer wegblijft.
Gij hebt de twee teekeningen gezien die ik U stuurde.8 Dat is niet iets toevalligs maar zulk en dergelijk werk kan ik geregeld leveren en dat wordt langzamerhand beter. Het is dus niet onbillijk dat ik er op aandring het zoo geschikt worde dat ik niet langer behoeve te vreezen dat het allernoodigste mij ontnomen zal worden of steeds een gevoel moet hebben als ware het genadebrood.–
 1r:4
Het allernoodigste is brood, kleeren, huishuur, model, teekenbehoeften. En zoo als ik het aanleg is dat niet zoo enorm veel – en ik kan er teekeningen voor maken mits men ze hebben wil.
Ik verlang niet rijk te worden maar ik kan er natuurlijk niet tegen dat ik die allernoodigste dingen niet hebben zou. Een werkman is zijn daggeld waard.
Ik wenschte dat het zoo kon geschikt worden dat ik wekelijks het geld ontvangen kon omdat het zoo moeielijk is een maand vooruit te rekenen. Als Tersteeg die allerbarste dingen die hij gezegd heeft terugneemt dan wil ik aannemen dat hij ze in onnadenkendheid gezegd heeft en dan is het vergeven en vergeten.–
Blijft hij ze volhouden dan beschouw ik hem niet als een vriend maar als een vijand die mij ’t licht van mijn oogen niet gunt.
Neem het mij niet kwalijk Theo, dat ik er U mee lastig val doch ’t heeft nu den heelen winter geduurd en waarmee verdien ik al dat displeizier. Onwillekeurig krijgt men door al die angst en dat verdriet in woorden en manieren iets gejaagds en zenuwachtigs en als Mauve mij nadoet en napraat, zeggende “zoo’n gezigt trek je”, zoo spreek je, antwoord ik, Mijn waarde, als gij zooals ik vochtige nachten in de Londensche straten of koude nachten in de Borinage hadt doorgebragt, hongerig, zonder dak, met koorts in ’t lijf, dan zoudt gij misschien ook nu en dan zoo’n leelijken trek in ’t gezigt gehouden hebben daarvan en iets in de stem er bij.–
à dieu Theo, met een handdruk.

t. à t.
Vincent.

Ik heb de stadsgezigten voor C.M. onmogelijk kunnen maken om al die regen & wind. Dus heb ik ook het geld er voor nog niet. Daarom, 1 Mei is de huishuur weer en kon ik tegen 1 Mei iets ontvangen ware mij welkom.

translation
 1r:1
My dear Theo,
My reply to your statement, ‘Tersteeg has been almost like an elder brother to us, be sure and stay friends with him’,1 whereupon I said that even if that were so as far as you were concerned, I personally had been confronted with his unfriendly and hard side for years – I’d like to elaborate on this a little.
In all those years between the time I both handed in and was given my notice at Goupil’s2 and the moment I finally started to draw (which – and I admit that this was a mistake on my part – I should have done straightaway), in those years, when I was abroad without friends or assistance, in great misery (so that I often had to sleep in the streets in London, and in the Borinage 3 nights in a row), did he ever give me a piece of bread? Did he ever put courage into me, he who had known me for donkey’s years, or give me fresh heart when I’d nearly given up?
I think not. Did he ever help me with this or that – no. Except for lending me the Bargues, after I had literally begged him for them no less than 4 times.3
When I sent him my first drawings he sent me a box of paints4 – but no money at all. I’m willing to believe that those first drawings weren’t worth anything, but look, someone like Tersteeg could have thought, I’ve known him for such a long time and I want to help him out, and he could have understood that I was so badly in need of it and do indeed have to eat. When I wrote to him from Brussels,5 ‘wouldn’t it be possible for me to work for a while in The Hague and mix with painters?’, he tried to fob me off and wrote to me, oh no, surely not, you’ve lost your rights. I’d do better to go and teach English and French. Of this he was certain: I was no artist. Or do copying work for Smeeton and Tilly, which wasn’t exactly near by,6 and I was turned down by various lithographers in Brussels: there wasn’t any work, there was nothing doing, that’s what they said. When I showed him some drawings again last summer, he said: I hadn’t expected this – but he didn’t help me, and wasn’t at all inclined to take back what he’d said.  1v:2
When I came to The Hague anyway, without asking His Hon.’s advice, he tried to trip me up, I heard that he laughed at my becoming a painter, I noticed that until then Mauve had considered me ‘a bloody bore’,7 and Mauve was amazed that I was a different person from the one he’d heard about.
I didn’t ask Mauve for money, but Mauve said of his own accord, you need money, I’ll make sure you earn some – you can count on your bad years being over and on the sun rising for you, you’ve worked for it and earned it honestly.
And, to begin with, Mauve helped me to settle in. But all of that changed – Mauve’s sympathy, which was to me as water to a half-withered plant, dried up.
Because Tersteeg whispered something venomous in Mauve’s ear: Watch out – he can’t be trusted with money – drop him – don’t help him any more – as an art dealer I don’t see any point in it – or at any rate something in this vein.
And pretended to know nothing when I said: Tersteeg, you must tone down your talk a bit; he said nothing. I was just imagining it, he said. Until one fine day he threatened me: Mauve and I will see to it that you receive no more money from Theo.... I no longer doubted it, and thought, you’re betraying me.  1v:3 Because I knew what Mauve himself had said to me about it, namely that it would be very good if I could continue to receive that money from you for at least another year.
When one forsakes someone in the winter, and even tries to rob him of his bread, is that coercion or not....?
It’s inconsiderate, insensitive, those aren’t manners, it’s not humane. And who am I – someone with difficult, painstaking work that demands peace and quiet and some sympathy, otherwise my work is impossible.
Theo, think about these things and write to me soon. Even though I was terribly grieved that Mauve left me in the lurch, I’ve battled on this winter as best I could. But is it any wonder that I’m shaken by it and sometimes feel as though my heart is failing?
The likes of Tersteeglaugh’ about it – but you are my brother and I hope you won’t laugh about it.
I have more to tell you about my plans for the future, how I intend to continue my work. You must come here first, though, so I’m not writing about that now, seeing as you won’t, I hope, be staying away very much longer.
You’ve seen the two drawings I sent you.8 They didn’t turn out like that by chance; I could deliver such work regularly and it will gradually get better. So it’s not unreasonable for me to urge you to arrange it so that I no longer have to fear that the most necessary things will be taken from me, or always have the feeling that it’s charity.  1r:4
The most necessary things are bread, clothing, rent, models, drawing materials. And it’s not such a tremendous amount, the way I go about it – and I can make drawings in return, provided someone wants them.
I don’t desire wealth, but of course I can’t stand the thought of not having the most necessary things. A workman is worth his wages.
I wish it could be arranged for me to receive the money weekly, because it’s so difficult to calculate a month ahead. If Tersteeg takes back the most awful things he said, I’m willing to assume that he said them in a moment of thoughtlessness, and then it’s forgive and forget.
If he stands by them, I’ll consider him an enemy who can’t stand the sight of me, rather than a friend.
Don’t blame me, Theo, for bothering you with this, but it’s been going on now the whole winter, and what have I done to deserve all this frustration? All that fear and sorrow cannot but make one agitated and nervous in speech and manner, and if Mauve imitates and parrots me, saying ‘that’s the face you pull’, this is how you talk, I’ll reply: My dear fellow, if you had spent damp nights in the streets of London or cold nights in the Borinage as I have done, hungry, roofless, feverish, perhaps you’d also have the occasional ugly tic, and something in your voice, to show for it.
Adieu, Theo, with a handshake.

Ever yours,
Vincent

It’s been impossible for me to make the townscapes for C.M., because of all the rain and wind. So I don’t have the money for them yet either. The rent is due on 1 May, so anything I receive around 1 May will be welcome.
notes
1. Vincent had already described Tersteeg as ‘an elder brother’ in letter 208.
2. Van Gogh left his job at Goupil’s on 1 April 1876 (FR b2227).
a. The expression is actually ‘iemand een hart onder de riem steken’ and means ‘to encourage someone’, ‘to lend someone moral support’. See also letter 176.
3. On 20 August 1880 Van Gogh had written to Tersteeg to ask if he could borrow Charles Bargue’s Exercices au fusain (see letter 156). Tersteeg sent two more textbooks of his own accord.
4. For the paint-box Tersteeg had sent in 1879, see letter 153.
5. Van Gogh stayed in Brussels from October 1880 to April 1881, during which time he had been in touch with Tersteeg (cf. also letter 164).
6. Burn Smeeton and Auguste Tilly formed a partnership in Paris (see letter 165).
7. Van Gogh wrote earlier that Mauve had thought him a ‘bloody bore’ (see letter 191).
b. Meaning: ‘doet net alsof hij van niets weet’ (pretends to know nothing).
8. An unknown version of Sorrow and the unknown drawing ‘Kitchen gardens in Laan van Meerdervoort’.