Back to site

215 To Theo van Gogh, The Hague, on or about Thursday, 6 April 1882.

metadata
No. 215 (Brieven 1990 214, Complete Letters 185)
From: Vincent van Gogh
To: Theo van Gogh
Date: The Hague, on or about Thursday, 6 April 1882

Source status
Original manuscript

Location
Amsterdam, Van Gogh Museum, inv. nos. b206 V/1962 (sheet 1) and d329 V/1972 (sheet 2)

Date
On the basis of both the handwriting and the colour of ink, we assume that Van Gogh himself wrote the date ‘April 82’ (l. 1) at the top of the letter. (This dating is also given in Brieven 1914; De brieven 1990 makes no mention of it.)
The present letter follows letter 214 of on or about 2 April: ll. 3-4 refer to an idea proposed there that Theo should become a painter; moreover, Vincent accounts for the money he has spent since receiving the 100 francs that was the first of two allowances for April. This letter must therefore precede letter 216, in which Vincent mentions the money sent for the second half of April which has meanwhile arrived.
Regarding the date assigned to this letter – on or about Thursday, 6 April 1882 – see letter 214, Date. The remark ‘What gorgeous weather we’re having’ (l. 56) accords with the rise in temperature of several degrees occurring at this time in the coastal region (KNMI).

Ongoing topics
Vincent tries to persuade Theo to become a painter (211)
Breitner is in hospital (214)
Strained relations with Tersteeg (208)
Vincent owes Tersteeg 25 guilders (214)

Sketch

  1. Nude woman (‘The great lady’) (F - / JH 128), enclosed drawing

original text
 1r:1
April 82

Waarde Theo,
Het moet U niet verwonderen dat ik er U over schreef: wordt schilder.
Omdat ik zelf nu net in een tijd ben waarin ik een beetje pleizier van mijn vroegere tobberij heb.
Want het is er nu zoo mee dat ik elke week ’t een of ander maak wat ik vroeger niet kon maken en dat is ’t geen waar ik van sprak, dat het is als of men op nieuw jong wordt.
En ’t is ’t bewustzijn dat niets – (tenzij ziekte) mij ontnemen kan die kracht die zich nu begint te ontwikkelen, ’t is dat bewustzijn dat maakt dat ik moed heb in de toekomst en ook in ’t tegenwoordige veel onaangenaamheden verdragen kan. Het is een heerlijk ding naar iets te kijken en het mooi te vinden, er over na te denken en het vast te houden en dan te zeggen: ik ga dat eens teekenen, en er dan op te werken tot het er op staat.–
Nu spreekt het van zelf dat ik daarom nog niet content ben met mijn werk in zoover dat ik zou meenen het niet beter te behoeven te doen. Maar de weg om het later beter te doen is vandaag het zoo goed te doen als men kan, dan is er morgen van zelf vooruitgang.
Ik weet natuurlijk niet wat gij van mijn teekeningen zult denken als gij ze eens zien zult doch dit weet ik wel, ik verlang geducht naar uw komst.
 1v:2
En als ik U schrijf, wordt schilder, dan is het toch eigentlijk niet omdat ik meen dat in Uw tegenwoordige betrekking niet almagtig veel moois is. Maar ik vind schilder nog mooier en ik wenschte het U toe dat gij in een eigen atelier werktet inplaats van aan een lessenaar op ’t kantoor. Ziedaar.
Ik weet zeker dat er dan in uw eigen atelier iets in U wakker zou worden dat ge nu niet weet – een groote verborgen kracht van werken en scheppen.
En is die eenmaal wakker dan is het voor goed. Als ik Tersteeg hoor praten over behagelijkheid en verkoopbaarheid dan denk ik eenvoudig: werk waarop men gesjouwd heeft en waar men zijn best doet karakter in te leggen en sentiment, dat is noch onbehagelijk noch onverkoopbaar. En ’t is misschien beter dat men niet dadelijk aan iedereen bevalt.
Wat is het heerlijk weer – er is lente in alle dingen. Ik kan ’t figuur niet loslaten want dat is voor mij No 1 maar ik kan mij soms niet terughouden van buiten. Maar ik ben aan moeielijke dingen bezig die ik niet mag laten schieten.
Dezen laatsten tijd maak ik veel studies van brokken van ’t figuur: koppen, hals, borst, schouder. Zie hierbij een krabbeltje.1 Ik zou dol graag nog veel naaktstudies maken. Ge weet ik heb de Exercices au fusain2 geteekend, verscheiden keeren zelfs maar daar zijn geen vrouwenfiguren bij.
 1v:3
Het is heel wat anders ’t naar de natuur te doen, dat spreekt van zelf.
Zoo'n teekeningetje als bijgaand is eenvoudig genoeg van lijnen. doch om als men voor ’t model zit die eenvoudige karakteristieke lijnen te vatten is moeielijk genoeg. Die lijnen zijn nu zoo eenvoudig dat men ze met de pen om kan trekken maar ik zeg nog eens, de kwestie is die groote lijnen te vinden, zoodat met een paar streepen of krassen men het essentieele zegt. De lijnen zóó te kiezen dat ’t van zelf spreekt als ’t ware dat ze zoo loopen moeten, dat is iets dat echter niet van zelf gaat.–3
Het is wel waar Theo, dat ik in den laatsten tijd terwijl ik hier te s'Hage ben meer dan frs 100 per maand heb uitgegeven doch als ik dat niet deed dan zou ik niet met model kunnen werken en op de zelfde hoogte blijven zonder vooruitgang. Ik zie ’t aan meer schilders. b.v. Breitner. zij zijn bang om model te nemen geregeld en zij werken weinig en langzaam en was ’t dan nog maar goed doch dat is ’t niet eens. Breitner heeft den laatsten tijd ook weer model genomen echter en toen was er natuurlijk meer pit in zijn werk doch toen is hij ziek geworden.
De Engelsche schilders, bepaald de teekenaars voor Graphic &c., zij hebben bijkans alle dag model.4 Zonder dat gaat het mijns inziens werkelijk niet.
Als iemand met veel jaren ervaring figuren uit het hoofd teekent na veel gestudeerd te hebben, best, doch om systematisch uit het hoofd te werken lijkt mij al te ligtvaardig. Dat doen Israels en Blommers en Neuhuys niet ofschoon zij zoo veel ervaring hebben.
 1r:4
Wanneer ik hier dus meer dan frs 100 per maand heb uitgegeven, ’t is omdat het niet met minder kan.5 En geloof dat ik niet ligtvaardig of al te royaal er mee rondspring. Ik wenschte wel dat ik Tersteeg de f. 25 nog niet hoefde terug te geven, want ik heb het geld zoo bepaald noodig om met wat energie te kunnen doorwerken.
Tersteeg wordt er niet armer door en in ’t begin zei hij zelf dat ik geen zorg hoefde te hebben. Terwijl ik door elke f. 25 die ik minder heb moet lijden in mijn werk en niet doen kan wat toch gedaan moet worden.
Als ik mijn portefeuilles vol studies krijg dan zal ik daar later mijn geld wel uithalen. En ik verdien liever later wat meer dan nu, liever zorg ik dat ik berekend ben voor mijn vak dan dat ik mij overhaast om een teekeningetje bij de gratie Gods te verkoopen.
Het teekeningetje dat hier bij gaat is gekrabbeld naar een grootere studie6 waar eene meer sombere expressie in is. Er is een gedicht van Tom Hood geloof ik waarin hij verteld van eene groote dame die s'nachts niet slapen kan om reden dat zij overdag, terwijl zij uit ging om een japon te koopen de arme naaisters bleek, teringachtig, uitgemergeld heeft zien zitten werken in een bedompt vertrek. En nu heeft zij gewetensangst over haar weelde en schrikt s'nachts wakker.7 Kortom ’t is een slank blank vrouwenfiguur, onrustig in den donkeren nacht.
Als het moet dan zal ik er niet meer over spreken en Tersteeg de f. 25 geven als gij weer zendt doch kon het geschikt worden, ik wachtte liever tot hij later een teekening er voor neemt, omdat ik nu bepaald zooveel geld noodig heb als ik maar met mogelijkheid missen kan voor mijn studies. Enfin, mij dunkt Tersteeg zal zoo bar niet wezen dat hij niet begrijpen zou dat f. 25 nu op ’t moment voor mij meer waard zijn dan voor ZEd. Nu, heb het goed en nog eens, ik wou gij in een eigen atelier zaata te werken over eenigen tijd. Het hoeft niet overhaast te geschieden – maar ik geloof gij na een betrekkelijk korten tijd van tobberij eens en voor altijd er gelukkiger door zijn zoudt. à dieu.

t. à t.
Vincent

P.S.8 Veel naaktstudies heb ik nog niet doch er zijn er bij die bijzonder veel hebben van de Bargues, zijn zij daarom minder oorspronkelijk? Het komt misschien veeleer omdat ik door de Bargues de natuur onder de oogen heb leeren zien.–9
 2r:5 [sketch A]
translation
 1r:1
April 82

My dear Theo,
It shouldn’t surprise you that I wrote to you: become a painter.
For I myself am now in a period in which I’m deriving some benefit from my earlier worries.
Because as things are now, every week I make one thing or another that I couldn’t make before, and that’s what I spoke about, that it’s as though one were young again.
And it’s the awareness that nothing – (except sickness) can rob me of the strength that’s now beginning to develop, it’s that awareness that gives me faith in the future and enables me to bear many unpleasantnesses in the present. It’s a wonderful thing to look at something and find it beautiful, to reflect on it and hold it fast and then to say: I’m going to draw that, and then to work on it until it’s done.
Obviously that’s why I’m not yet content with my work to the extent that I think I needn’t do it any better. But the way to do it better later is to do it as well as one can today, there can’t be anything but progress tomorrow.
Naturally I don’t know what you’ll think of my drawings when you finally see them, but this much I do know, I’m greatly longing for you to come.  1v:2
And if I write to you, become a painter, then it really isn’t because I think that in your present position there isn’t a very great deal that’s beautiful. But I find being a painter more beautiful, and I wish you worked in your own studio instead of at a reading-desk in the office. There you have it.
I know for certain that something would awaken in you in your own studio which you don’t know of now – a huge, hidden force of working and creating.
And once it’s awake, it’s awake for good. When I hear Tersteeg talking about agreeableness and saleability I can only think: work one has slaved away at and done one’s best to imbue with character and sentiment can be neither disagreeable nor unsaleable. And perhaps it’s better that one doesn’t immediately please everyone.
What wonderful weather we’re having – there’s spring in everything. I can’t let go of the figure, for that’s No. 1 for me, but sometimes I can’t keep myself from going outdoors. But I’m busy with difficult things that I can’t let slide.
Recently I’ve been making many studies of parts of the figure: heads, neck, breast, shoulder. See the enclosed scratch.1 I’d very much like to make more studies of the nude. You know I’ve drawn the Exercices au fusain,2 several times even, but they don’t include any female figures.  1v:3
Of course, doing it from life is something entirely different.
A little drawing like the enclosed is simple enough in line, but it’s difficult enough to capture those simple, characteristic lines when one is sitting in front of the model. Those lines are now so simple that one can outline them with the pen, but I repeat, the problem is finding those broad outlines, so that one can say what’s essential with a couple of strokes or scratches. Choosing the lines in such a way that it’s obvious, as it were, that they must run thus, that’s something that isn’t obvious, however.3
It’s true, Theo, that recently, since I’ve been in The Hague, I’ve spent more than 100 francs a month, but if I didn’t do that, I couldn’t work with a model, and would remain at the same level, making no progress. I see this in other painters: Breitner, for example. They’re afraid to take a model regularly, and they work little and slowly – if only it were good anyway, but it isn’t even that. Breitner had been taking a model again lately, though, and there was of course more spirit in his work, but then he fell ill.
The English painters, certainly the draughtsmen for The Graphic &c., have a model nearly every day.4 Without that it really doesn’t work, in my opinion.
If someone with many years of experience draws figures from the imagination after a great deal of study, fine, but to work systematically from the imagination seems overly rash to me. Israëls and Blommers and Neuhuys don’t do that, even though they have so much experience.  1r:4
If I’ve spent more than 100 francs a month here, it’s because it’s5 not possible to spend less. And believe me, I don’t throw it around rashly or too freely. I do wish I didn’t have to give Tersteeg the 25 guilders back yet, because I really need the money to be able to go on working energetically.
Tersteeg is none the poorer by it, and in the beginning he himself said that I needn’t worry about it. Even though every 25 guilders less means that my work suffers and that I can’t do what really needs to be done.
If I fill my portfolios with studies I’ll get my money’s worth out of them later. And I’d rather earn a bit more later than now. I’d rather see to it that I’m equal to my profession than rush to sell a drawing by the grace of God.
The enclosed drawing was scratched after a larger study6 which has a more sombre expression. There’s a poem by Tom Hood, I believe, in which he tells of a great lady who can’t sleep at night because during the day, when she went out to buy a frock, she saw the poor seamstresses pale, consumptive, emaciated, working in an airless room. And now she has twinges of remorse about her wealth and wakes up at night in panic.7 In short, it’s a slender, white female figure, restless in the dark night.
If I must, I’ll talk no more about it and give Tersteeg the 25 guilders when you send money again, but if it could be arranged, I’d prefer to wait until he takes a drawing for it later, because now I definitely need as much money as I can possibly spare for my studies. Anyway, it seems to me that Tersteeg won’t be so severe as not to understand that at the moment 25 guilders are worth more to me than they are to His Hon. Well, I wish you well, and remember, I hope you’re working in your own studio in the near future. It needn’t happen too quickly – but I believe that after a relatively short time of worry, you’d be happier once and for all. Adieu.

Ever yours,
Vincent

P.S.8 I don’t have many studies of the nude yet, but there are some that bear a very close resemblance to the Bargues, are they therefore less original? Perhaps it’s because I learned to look at nature through the Bargues.9

 2r:5
[sketch A]
notes
1. This ‘scratch’ is the enclosed drawing, Nude woman (‘The great lady’) (F - / JH 128). The drawing after which this is made, is not known.
2. Regarding Charles Bargue’s Exercices au fusain, see letter 156, n. 12.
3. The sentence ‘Choosing the lines... isn’t obvious, however’ was added later.
4. It is not known how Van Gogh acquired this information, which he mentions again in letters 280 and 332.
5. It is possible that Van Gogh wrote ‘kon’ instead of ‘kan’ (it’s).
6. This larger study of Nude woman, half-length (The great lady) is not known.
7. Here Van Gogh combines the themes of two well-known poems of social protest by Thomas Hood, ‘The lady’s dream’ and ‘The song of the shirt’. ‘The lady’s dream’ comes immediately after ‘The song of the shirt’ in some editions of the poems. See Poems. 7th ed. London 1854, p. 49. Van Gogh’s notion of this woman differs from Hood’s idea of her; see Zemel 1987, p. 367 (n. 29): ‘Hood’s own illustration for ‘The lady’s dream’, titled The modern Belinda, shows an elaborately gowned lady holding a lapdog and attended by a peacock while surrounded by flying skeletal sylphs’. See also Zemel 1997, p. 28 and letter 176.
a. Meaning: ‘zou zitten’ (would sit).
8. The postscript was written later in pencil at the bottom of the first page.
9. This could be an allusion to Sorrow (see letter 216); the same pose does in fact occur in Bargue. Cf. cat. Amsterdam 1996, pp. 34-35.