1r:1
Waarde Theo,
Ik dacht er later over na dat het U welligt zonderling moet voorgekomen zijn in mijn laatsten brief een uitdrukking te vinden omtrent eene zaak waarover ik U tot dusverre nooit gesproken had & wel eene uitdrukking op vrij beslisten toon, n.l. zoo iets als: Theo gooi den heelen boel naar de weerga en wordt schilder. Er zit een fameus paysagiste in U. Het moge zoo wezen dat dit woord mij in een moment ontviel waarop mijn hartstogten wat opgewekt waren. Doch dat neemt niet weg dat het hiermede is als met andere dingen die ik wel eens in drift of als een of andere hartstogt is opgewekt, mijns ondanks mij laat ontglippen. Het is er n.l. zoo mee dat ’t geen ik alsdan zeg dingen zijn die ik lang heb opgekropt en die ik dan uitspreek, soms in ruwe termen. Maar ofschoon ik in bedaardere stemming het in betere woorden zou zeggen of ’t voor me zelven houden, is het zeer zeker ik vooral in bedaarde stemming zeer gedecideerd van die meening ben.
Het is er nu uit dus het blijft er uit, ik heb het eindelijk eens gezegd mijns ondanks – onwillekeurig – in ruwe woorden enfin – maar ge weet mijn intieme gedachte. En als ik schreef “blijf iets beters dan HGT” en als ik te kennen gaf dat ik de kunsthandelaars in ’t algemeen niet heel hoog schatte – inderdaad dat zijn dingen die ik wel voor me zelven had kunnen houden – maar nu mijn zwijgen gebroken is en ik sprak – ja dan spreek ik zoo.
 1v:2
H.G.T. aangaande, ’k heb ZEd. gekend in een eigenaardige periode van zijn leven, toen hij pas “er boven op was gekomen” zooals men dat uitdrukt, en bovendien pas getrouwd.1
De indruk die hij toen op me maakte was sterk – hij was een praktisch man – fameus handig en opgewekt, energiek in kleine & groote dingen bovendien, er ging als ’t ware poezij – maar van de echte onsentimenteele soort van hem uit. Ik had toen zoo’n respect voor hem dat ik mij altijd op een afstand hield & ik beschouwde hem als een wezen met hoogere organisatie als de mijne.
Sedert – sedert – sedert – heb ik wel eens getwijfeld – meer & meer – en toch nooit had ik de courage het scalpel van analyse en op den keper beschouwen in hem te zetten. Nu evenwel, op een moment waarin ik zeer op mijn qui vive moet zijn en ter wille van wie het ook zij mijn carriere niet mag bederven, heeft bovengenoemd scalpel hem niet ontzien. En terwijl ik in zijn kantoortje zat of met hem sprak in de schilderijzaal met een zeer alledaagsche uitdrukking op mijn gezigt en ik hem een paar zeer gewone vragen deed, toen nam ik mijn opmetingen zoo koelbloedig als ik kon.
Ik had gedacht dat hij iemand was die zich het air gaf van een geldman, van een homme du monde, enfin ik weet het niet in één enkel woord te zeggen, ge zult mijn bedoeling denk ik wel vatten, en die achter dat ijzeren masker veel gevoel en een warm hart verborg.
 1v:3
Doch ik bevond dat harnas geweldig dik te zijn, zóó dik dat ik nog niet met zekerheid kan bepalen of de man massief van metaal, ’t zij staal ’t zij zilver is of dat er heel heel diep in dat ijzer nog een klein vakje is waar een menschenhart in klopt.– Is er geen hart in hem dan houdt werkelijk mijn affectie voor hem radikaal op en er komt voor in de plaats een “qu’est ce que tu me fais-toi? tu m’agaces”. Zoodat over een half jaar of een jaar hij mij of totaal koel zal laten of – of – misschien vind ik een manier om meer met ZEd. op te schieten. Intusschen – is hij voor mij een ZEd. In dien term denkt men niet aan iemand voor wien men warme sympathie gevoelt. ZEd. drukt uit iets afgezaagds. Genoeg.– Suffit.–
Theo ik ben gedecideerd geen landschapschilder, als ik landschappen maken zal, er zal altijd iets figuurachtigs in zijn.–
Het is evenwel dunkt mij erg goed dat er ook menschen zijn die essentieel “paysagiste” zijn. En het preoccupeert me sterk dat gij een zoodanig persoon zijn mogt – sans le savoir. Evenzeer preoccupeert me het omgekeerde. n.l., Theo zijt gij inderdaad essentieel een handelaar?
Als ik de stelling bewijzen moest, welligt keerde ik het om en bewees haar uit het ongerijmde.2 Quoi qu’il en soit, denk er eens over na, ik hoef U niet te zeggen, verzin eer ge begint te schilderen, doch misschien neemt ge ’t me niet kwalijk als ik zeg, Theo tot heden zijt ge vrij te doen, te laten wat ge wilt doch wanneer  1r:4 gij ooit met de Heeren G&Cie een zoodanig accoord maakt dat gij belooft Uw heele leven in hun zaak te blijven dan zijt ge geen vrij man meer.
En – ’t komt mij voor dat de mogelijkheid bestaat dat er een moment in ’t leven komt waarin men zich berouwt zich dusdanig verbonden te hebben.
Gij zult zonder twijfel tot mij zeggen, er kan een oogenblik komen waarop sommigen spijt krijgen schilder geworden te zijn. En wat zou ik daarop kunnen zeggen mij aangaande. Zij die spijt krijgen zijn zulken die in ’t begin solide studie verzuimen en jagen en reppen om haantje de voorste te zijn. Enfin de mannen van den dag zijn mannen van één dag doch wie zooveel geloof heeft en liefde dat hij juist pleizier heeft in ’t geen anderen vervelend vinden, n.l. de studie van anatomie, perspectief & proportie, die blijven staan en rijpen langzaam maar zeker.
Toen ik in geldverlegenheid mij zelven een oogenblik vergat en dacht, ik zal zien maar iets te maken wat een zeker aspect heeft, toen was het resultaat deplorable, ik kon dat niet – en Mauve werd teregt boos op me en zei, dat’s de weg niet. verscheur die dingen. En dat klonk mij eerst te hard doch later knipte ik ze zelf kapot. Doch toen ik nu serieuser ging teekenen toen had Tersteeg aanmerking en werd boos – en zag goede dingen in mijn teekeningen over ’t hoofd en vroeg pardoes nu reeds “verkoopbare”. Enfin gij ziet hieruit meteen dat er onderscheid is tusschen Mauve & Tersteeg. Mauve is hoe langer hoe serieuser, hoe meer men over hem nadenkt, en kan Tersteeg die proef doorstaan. Ik hoop ja doch betwijfel of hij dermate steek houd als M. En hoe is het met degenen die in den grond serieus zijn al hebben ze dikwijls iets onaangenaams – men gaat van hen houden en raakt met hen t’huis – met wie niet serieus genoeg is begint men zich te vervelen.–
 2r:5
Gij moet ook niet denken dat ik over t’hoofd gezien heb de verandering van finantieele omstandigheden die eene verandering van carrière voor U ten gevolge zou hebben.
Doch ’t geen mij over deze zaak tot U doet spreken is dat ik ofschoon in ’t midden van finantieele moeielijkheden toch gevoel dat niets solidener is dan een “handwerk” in den letterlijken zin van werken met de handen.– Als gij schilder werd zou één van de dingen die U verwonderen zouden, zijn dat het schilderen & wat daaraan verbonden is werkelijk een tamelijk zwaar werk is uit een physiek oogpunt, de inspanning van den geest, de tobberij met den kop niet meegerekend wordt er eene tamelijke krachtsinspanning voor vereischt en dat dag aan dag.
Nu voor heden spreek ik er niet meer over, alleen zeg ik nog dit: Dan wanneer ge naar Holland komen zult zou ik graag eens niet maar voor een half uur doch b.v. een heelen morgen alleen spreken met U over praktische dingen die ik geleerd heb hetzij door eigen oefening hetzij door Mauve of anderen, net als of ik het U moest uitleggen om het U te leeren. Ik hoop dat gij daar niet op tegen zult hebben – in ’t ergste geval verveelt ge U dien morgen maar misschien zal het U niet vervelen. Alleen hoop ik ge alsdan niet onderwijl aan het “verkoopen” van schilderijen zult denken doch aan het “how to do it”.3
En dat ge het niet als een temptatie van den duivel zult considereeren. Enfin, nous verrons.
Kunt gij mij zoo omstreeks ’t eind dezer maand wat geld sturen, het zal mij zeer welkom zijn. Tegen dien tijd hoop ik ook de 12 voor C.M. klaar te hebben. Als hij ze dadelijk betaalt  2v:6 geeft dat me f. 30 in den zak. Komt daar van U wat bij dan zou ik het wagen een paar hemden & onderbroeken te koopen waaraan ik zeer zeer behoefte heb. Aangezien de hemden &c. die ik heb in deplorablen staat beginnen te verkeeren en ik er maar zeer weinigen bezit.
Ik heb sedert ik U schreef steeds met die zelfde modellen gewerkt en ik moet zeggen dat ik blij ben zoodanige gevonden te hebben. Ik ben bezig om koppen te teekenen,4 ook moet ik, doch ’t kan alles niet op eens, handen en voeten teekenen, hoog noodig.
En als ’t zomer wordt & het bezwaar van koude wegvalt moet ik noodwendig op de een of andere manier wat studies van naakt maken. Niet precies akademische standen. Maar ik wou b.v. zoo almagtig graag eens b.v. naakt model hebben voor een spitter of naaister. Van voren, van achteren, van bezijden. Om goed den vorm te leeren zien en voelen door de kleeren heen en zich de actie te expliceeren. Ik reken dat een stuk of 12 studies, 6 mannen 6 vrouwen, me al veel licht zouden geven. Iedere studie kost een dag werk.– De moeielijkheid zit hem echter ook terdeeg in het vinden van modellen tot dat doeleinde en als ik het vermijden kon zou ik het willen vermijden op ’t atelier naakt model te hebben om andere modellen niet schuw te maken.  2v:7 De vrees “dat ze zich nakend uit moeten kleeden” is gewoonlijk het eerste scrupule dat men moet uit den weg werken als men iemand aanklampt om te poseeren. Althans dat was reeds meer dan eens mijn ondervinding hier. Zelfs had ik het met een stokouden man, die trouwens waarschijnlijk zeer Ribera achtig5 zou geweest zijn als naakt model.
Doch après tout zoek ik niet Ribera en vooral niet Salvator Rosa,6 ik zie de dingen zoo niet. Zelfs van Decamps ben ik niet enthousiast, ik ben niet op mijn gemak voor hun schilderijen en kan me er niet indenken zonder een gevoel van iets te missen en te verliezen. Dan nog liever Goya of Gavarni ofschoon die beiden “Nada” zeggen. Als hoogste woord?? “Nada” beteekent dunkt me net precies hetzelfde als dat woord van Salomo, Vanité des vanités, tout est Vanité, doch daarop kan ik ’t hoofd niet neer leggen zonder nachtmerrie.7 Enfin.
Het is evenwel te laat om te philosopheeren aangezien ik morgen om half zes op moet van wege de timmerman even een karweitje bij me doen komt voor hij naar zijn werk gaat.
Dus wel te rusten & geloof dat ik het zeer serieus meen als ik U over dat schilderen van U spreek, à dieu.

t. à t.
Vincent

Ik heb nog weer twee teekeningetjes voor C.M. gemaakt, een brokje Scheveningsche weg en zandwerkers in de duinen.8

 2r:8
Nu ik Tersteeg het geld terug gegeven heb vrees ik dat als de huisbaas9 komt in ’t eind van Maart ik niet veel voor hem hebben zal. Daarom is het dat als gij kunt ik wel wenschen zou gij tegen ’t eind van Maart wildet zenden wat ge zenden kunt.
Theo zondag ben ik nog weer eens bij de Bock10 geweest – ik weet niet waarom doch telkens als ik weer bij hem kom voel ik hetzelfde, die kerel is te zwak, hij komt er niet – tenzij hij verandere, tenzij – tenzij – ik vind iets uitgeputs, iets blasé, iets onopregts in hem dat mij beklemt, er is iets teringachtigs in de atmosfeer bij hem aan huis.–11
En toch – het loopt niet in ’t oog – en er zijn er weinigen die over hem denken als ik onder zijn kennissen misschien.
Enfin. Toch maakt hij soms mooie dingen, niet zonder charme en gratie althans, doch ça suffit-il?
Er wordt zoo veel gevorderd dat het schilderen tegenwoordig haast een veldtogt is, een militaire campagne, een strijd of oorlog.

top