1r:1
Etten 23 Nov. 1881.

Beste broer,
Regt blijde ben ik dat gij eens hebt geschreven aan Pa en Moe over een en ander. Mij dunkt dat kan niet anders dan goed werken – vooral langzamerhand. Gij zult wel begrijpen dat ik de man niet ben om moedwillig Pa en Moe met een of ander te grieven. Wanneer ik iets doen moet wat zij niet goed vinden en dat dikwijls à tort hen grieft dan heb ik daar zelf veel leed van.
Meen echter niet dat de deplorabele scène van onlangs iets was dat alléén drift ten grond had. Helaas, reeds toen ik verklaarde niet te zullen door studeeren te Amsterdam en later toen ik in de Borinage zijnde weigerde te doen ’t geen de predikanten aldaar verlangden,1 ook toen reeds zeide Pa iets dergelijks. Er is dus wel degelijk een langdurig en diepgeworteld misverstand tusschen Pa en mij. En dat ook niet geheel kan worden gedempt geloof ik. Maar wel kunnen wij van weerskanten elkander respecteeren, ook bij bepaald uiteenloopende, ja menigmaal tegenstrijdige gevoelens, omdat wij in zoo veel dingen buiten dien het eigentlijk eens zijn.
Was Pa ’t geen Hij vroeger was, ik geloof we zouden beter opschieten met elkaar maar er is in de laatste jaren iets veranderd in Pa, geloof ik, niet tot zijn voordeel.
Hoe langer hoe meer verdiept hij zich in kleinigheden en neemt ze zwaar op en ziet veel groote dingen over ’t hoofd of acht ze te ligt. En dit heeft bepaald ook eene physieke oorzaak mijns inziens. Maar ’t geen me pleizier doet, juist misschien doordat ik wel eens zelfs ruw en hard gesproken heb tot Pa, is er iets wakker geworden in hem. Van den zomer was Hij in een soort “laisser aller” stemming en waren ook de preeken bitter bitter slap. Nu beginnen de preeken weer wat op te leven en er komt meer expressie in ofschoon ’k ’t er volstrekt niet altijd mee eens ben hoor! maar ik wil maar zeggen, misschien kan ’t geen kwaad dat ik soms eens aanmerking gemaakt heb. Ik houd het er voor dat als Pa mijn eigentlijke bedoeling begreep, ik dikwijls soms Pa van eenig nut kon zijn, zelfs bij zijn preeken omdat ik soms een heel ander oog op een tekst heb. Doch Pa houdt mijn zienswijs voor contrabande en slaat ze systematisch in den wind.
 1v:2
Maar ik ben daarom geen vijand van Pa, dat zij verre. Noch beschouw ik ook Pa als een vijand van mij maar als een vriend die nog meer mijn vriend wezen kan evenwel als hij minder bevreesd was dat ik hem “besmetten” zou met fransche “dwalingen”(?).
Nu, ik zal U met betrekking tot “het onderhavige geval”, zoo noemt J.P.S. het voorgevallene tusschen Kee Vos en mij, nog zeggen dat ik eene attaque gewaagd heb op voornoemden Heer J.P.S. Door middel van een aangeteekenden brief, ik vrees “onaangeteekende” brieven troffen geen doel. Maar dezen zal hij wel moeten lezen en ik heb daarin getracht ZEd. opmerkzaam te maken op verscheiden zaken die vrees ik hem eenigzins door ’t hoofd gingen en die hij zich niet wilde aantrekken. Het is een “onpolitieken”, zeer gewaagden, brief maar die, dit houd ik voor zeker, althans eene impressie zal maken op ZEd. Misschien echter aanvankelijk zeker “stopwoordje” dat ZEd. zeker niet in eene preek zou bezigen, ten gevolge zal hebben. Doch ook dan in dat ergste geval geloof ik dat de reactie wanneer mijne woorden wat in hem bezonken zullen wezen, zijn zal: er is waarheid in ’t geen ge zegt en ’t was niet overbodig mij op dit & dat opmerkzaam te maken.
Ik ben echter verbazend in spanning en ik houd mij gereed om zelf naar Amsterdam te gaan doch daar de reis duur is mag ik mijn kruida niet verspillen en de reis naar Amsterdam is mijn reserve als mijn brief niet raakt. Weet gij wel dat J.P.S. een werkelijk zeer knap man is en eigentlijk een artist. Zijne boeken zijn zeer goed en getuigen van diep gevoel.2 Ik las dezen zomer nog een werkje dat hij pas heeft uitgegeven over “de kleine profeten”3 en een paar andere betrekkelijk weinig gelezen boeken uit den Bijbel.4 Ik heb wel degelijk hoop dat als de tijd er eens over heen gegaan is er meer sympathie tusschen ZEd. en mij zal komen dan tot heden ’t geval is. Ik wil hem niet “verslaan” maar zoek hem te winnen.
Den brief dien ik een paar maande geleden van hem ontving was niet onsympathiek of in drift geschreven, alleen zeer beslist was zijn woord “’t neen is decisief”.  1v:3 Er stond ook in dat ZEd. dacht dat door den tijd er eene genegenheid tusschen haar en mij zou kunnen ontstaan als die van broeder en zuster.
Dat acht ik echter even onwaarschijnlijk als dat ik door den tijd met mijn lief zusje Willemien in ’t huwelijk zal treden.–
Eerst toen ik ondanks dien brief van ZEd. toch voortging met te spreken tot Kee Vos meende hij een spaak in ’t wiel te moeten steken door intermediair van Prinsenhage.5 Welke spaak geen steek hield. Niet die hefboom was geschikt om mij er mee van den grond te ligten. Als ik er op uit was om J.P.S. te “verslaan” en te vernietigen of ZEd. eene poets te bakken of te verneuken dan zou mij dat voorzeker slecht bekomen en ware mijne dwaling fataal. Doch nu is ’t een heel andere affaire en het wapen waarmee ik vecht is “la Raison”. A-propos! ge moet mij toch ook weer eens spoedig iets laten hooren. Ik heb nog zoo dikwijls aan Monsieur X gedacht over wien ik U schreef,6 ofschoon gij hem waarschijnlijk niet kent.
Wanneer gij meenen zoudt dat ik insinueeren wilde dat een mensch zijne passies, gesteld die waren ambitie in affaires en finantieele zaken, moest kortwieken, temperen of geheel intrekken dan zoudt ge U toch vergissen. Integendeel die passies moeten alleen meer en beter soort van vrucht dragen. Zij moeten niet er op verminderen doch gecontrebalanceerd worden door Liefde. Mits dat contrepoids Liefde maar zóó sterk zij dat de schaal – hoe zwaar ook den kant der affaires zij en weet het wel, ik wil die niet minder gewigtig maken! doe er zelfs gerust nog wat bij! – mits, zeg ik, de balans toch maar doorsla aan de zijde Aimer encore!7
“Geldzucht” is een erg leelijk woord maar die duivel Avarice laat niemand met rust en ’t zou me zeer verwonderen indien hij U of mij niet soms zeer getempteerd had, zoo zelfs dat wij er momenteel naar overhelden om te zeggen: ’t geld is de baas, ’t geld kan alles, ’t geld is N0 1. Niet dat gij of ik ons effectief buigen voor dien “Monsieur Mammon”8 en hem dienen maar wel dat hij ’t U en mij soms verbazend lastig maakt. Mij door misère gedurende menig jaar, U door een groot salaris. Die twee dingen hebben dit met elkaar gemeen dat het temptaties zijn om te buigen voor de magt van ’t geld.
 1r:4
Zwakker of sterker in de respectieve temptaties noch gij noch ik, vertrouw ik, zijn er voor bestemd om radicaal de prooi te worden van den geldduivel. Maar zal hij in ’t geheel geen vat op ons hebben?
Nu mag dien geldduivel U de poets niet bakken, dat gij meenen zoudt dat het zonde was om veel geld te verdienen en mij mag die geldduivel de poets niet bakken dat ik zou meenen er iets verdienstelijks was in mijn misère. Neen, ’t is waarachtig geen verdienste om zoo onhandig te zijn in ’t geld verdienen als ik en dat moet ik veranderen en om dat te veranderen zult gij me nog menige nuttige wenk geven hoop ik. Maar wel degelijk is ’t mijn meening dat uwe attentie, en wel uw beste, uw meest geconcentreerde attentie, moet gevestigd zijn in dezen tijd op de ontwikkeling van eene nog niet ten volle in U ontwaakte levenskracht: Liefde.– Uwe beste krachten moeten gaan naar dien vleugel die ’t zwakst, ’t minst ontwikkeld is bij U. Want werkelijk, Zij is van alle magten de magtigste, zij maakt ons slechts schijnbaar afhankelijk – de waarheid is, er is geen waarachtige onafhankelijkheid, geen ware vrijheid, geen onwrikbare zelfstandigheid, dan door haar. Zonder haar vallen we vroeger of later. Met haar winnen we het in ’t einde.
Zij maakt onze talenten, ook dat talent van affaires doen en helder inzigt hebben in finantieele zaken, vruchtbaar en in een woord, de liefde is onze regtvaardiging voor God. Onze groote afdoende regtvaardiging want eerst door haar, door de liefde, zeg ik, wordt ons pligtsgevoel duidelijk en ons werk ons klaar, en door lief te hebben en de pligten van de liefde te vervullen doen we Gods wil en vinden we dien vrede met God die ons geweten gerust maakt. Strijden tegen God dat doen we wanneer we doorgaan in die woestijn alwaar de grond is als van ijzer en de hemel boven ons als van koper.9 Maar ’t staat niet voor niets in den Bijbel, “de liefde zal menigte van zonden bedekken”,10 en verder, Bij U o God is genade opdat Gij gevreesd wordt.11 Dat zijn woorden die steek houden in de werkelijkheid en opgaan.
 2r:5
Nu geloof ik evenwel dat gij veel meer zult hebben aan het op nieuw lezen van Michelet dan aan den Bijbel. En mij aangaande, ik zou voor niets ter wereld Michelet willen missen.
Den Bijbel toch is wel eeuwig en onvergankelijk doch Michelet geeft zulke verbazend praktische en duidelijke wenken, op staanden voet toepasselijk op dit snelle gejaagde moderne leven waarin gij en ik ons bevinden, dat hij ons spoedig vorderingen doet maken, en wij hem niet missen kunnen.
En den Bijbel bestaat uit lagen en er is vooruitgang in. Verschil tusschen Mozes en Noach b.v. aan den eenen kant en Jezus en Paulus aan den anderen kant en mijns inziens zijn Stowe en Michelet eene voortzetting van ’t Evangelie, niet eene repetitie.
Neem nu Michelet en Beecher Stowe, die zeggen niet, ’t Evangelie deugt niet meer, maar zij brengen ons aan ’t verstand hoe het toepasselijk is in dezen onzen tijd, in dit ons leven, voor U b.v. en voor mij b.v. om maar iemand te noemen.
Michelet zegt zelfs dingen volkomen en hardop die ’t Evangelie slechts als in kiem ons toefluistert, en Stowe eigentlijk ook gaat even ver als Michelet.12 Het moet U geen verwondering baren dat op ’t gevaar af van door U voor een dweeper te worden aangezien, ik U zeg dat ik het voor bepaald noodig houd in God te gelooven om te kunnen lief hebben. In God gelooven daar bedoel ik mee (niet dat ge gelooven zoudt al de preekjes der predikanten en de redenaties en jesuitismes der bégueules, dévotes, collet montées, dat zij verre), in God gelooven daar bedoel ik mee gevoelen dat er een God bestaat, niet een dooden of opgezetten God (empaillé) maar een levenden die met onweerstaanbare magt ons dringt den kant uit van Aimer encore. Voilà ma pensée. Bewijs voor Zijne presentie – de werkelijkheid der liefde. Bewijs voor de werkelijkheid van het gevoel van die groote kracht der liefde in ons binnenste – ’t bestaan van God. Omdat er een God is is er liefde, omdat er liefde is is er een God.13 Ofschoon dit schijnen moge eene redenatie die in een kringetje rond draait gaat ze toch op omdat “dat kringetje” eigentlijk alle dingen bevat en men, zelfs al zou men het willen, niet kan verhinderen dat men ook zelf in dat kringetje zich bevindt.
 2v:6
Nu hebt gij vroeger evenals ik ook reeds eens of meermalen Michelet gelezen. Maar neem nu de proef eens en herlees! Dan is er onderscheid in ’t resultaat geloof ik. Want toen twijfelden zoowel gij als ik ook en nu gelooven we.
Toen waren we nog niet rijp voor de praktijk, nu zijn we in elk geval veel rijper dan toen.
Toen begrepen we, nu begrijpen we echter beter en meer.
Toen redeneerden we, l’amour a quelque chose de bon au fond,14 nu redeneeren we, L’amour est le fond qui est bon.–
Toen dachten we, “nous aimerons”, nu is het geworden of wordende, “nous aimons”.
Wie zijn echter die “onderhavige” “nous”. Och die kent ge toch niet, ’k bedoel eigentlijk Monsieur X en ik, maar wat weet gij van Monsieur X.– Monsieur X is zeker iemand die, denk ik, maar een gewrocht van mijne verbeelding is, of ik heb hem misschien maar uit mijn duim gezogen.
Maar niet Monsieur X doch U aangaande zeg ik intusschen dat als gij de boeken van Michelet nog eens serieus herleest er waarschijnlijk een soort van revolution of réformation intérieure in U zal beginnen die nog erg ver zal voortgaan in de toekomst en die onberouwelijk15 is, en U in dat zelfde land van belofte en vrede16 zal brengen werwaarts ook Monsieur X, die vermaarde woestijnreiziger! (selon ce que je me suis laissé dire) op marsch is.–
 2v:7
’t Is zoo zonderling dat ik zoo ten eenenmale in ’t duister verkeer omtrent de dingen die te Amsterdam geschieden. Ik bedoel dat ik daaromtrent niets weet dan ’t geen ik voel. Hoe kan men nu iets voelen in de verte.– Ja daar kan ik U geen explicatie van geven maar word gij maar eens verliefd en dan hoort ge misschien ook stemmen in de verte en ziet kleine dingen waaruit ge groote vermoed, derwijze als men ’t vuur vermoedt door den rook.
Gelukkig is het stil zacht weer, dat heeft eene heilzame influentie op de menschen. Ware ’t bar koud en noordewind, mijn “onderhavig geval” stond veel slechter.
Intusschen nadert het groote feest van Oom & Tante Stricker.17 Pa en Moe zijn voornemens er heen te gaan. Ik ben erg blij gij vóór dien eens aan hen hebt geschreven want ik zou liever niet hebben dat zij hun “gewetensovertuiging” omtrent de ontijdigheid en onkieschheid mijner liefde aldaar op de proppen bragten. Pa en Moe vonden ’t erg hard van me dat ik daar tegen op kwam doch weten misschien weinig dat ook anderen letten op hunne woorden en achter hun rug wel eens nog minder ombarmhartigc over hen wordt geoordeeld dan door mij terwijl zij er bij tegenwoordig zijn. En J.P.S. zelf, ofschoon waarachtig niet lieftallig jegens mij op dit onderhavig moment, zou sommige dingen in zijn oor knoopen en revanche nemen ook & comme de juste! Gesteld een vader hoort: “uwe dochter wordt ‘op onkiesche wijze’(?) bemind”!, moet zoo iemand niet razend worden! Of, indien hij niet razend wordt, zal hij niet zachtjes denken “o IMPIES! o, imbéciles!” En zie, dit vertrouw ik van J.P.S., dat hij dat laatste doen zou zelfs in geval dat hij 10 maal meer verbolgen op mij ware dan nu ’t geval is.
Maar ’t is zonderling, Pa en Moe zijn somwijlen stekeblind voor “vormen” ofschoon zij mij altijd mijn gebrek aan “vormen en beleefdheid” onder den neus wrijven.
 2r:8
Pa waarschuwde mij zeggende: Pas op met J.P.S. want hij is een man die vreeselijk hecht aan “vormen”. Wel, ik glimlachte bij me zelven over deze waarschuwing, denkende, Ge weet weinig dat bij zeker gesprek tusschen U zelf en J.P.S. dezen zomer, gij bij hem te kort schoot in vormen! J.P.S. had n.l. eene discussie met Pa over zeker theologisch onderwerp en J.P.S. zette Pa vast maar gaf hem tegelijk eene gelegenheid om zijne stelling te sauveerend doch Pa stond stijf op zijn stuk en “negeerde” zijn vastgezet zijn, ’t welk toch eene daadzaak was en J.P.S. zweeg ten laatste, ofschoon hij de heele discussie zóó had willen leiden dat Pa een degelijker bewijs voor zijne stelling hadde gekregen dan zijn eigen inzigt dat geen steek hield, gelijk J.P.S. bewees door hem vast te zetten. Was Pa attenter geweest, hij had gemerkt dat wel verre van ’t oneens te zijn met Pa, J.P.S. vaster stond op dat punt dan Pa zelf, en aan Pa wilde toonen dat de zaak op beter gronden kon verdedigd worden dan de door Pa aangevoerden.
Ik sprak er met een woord over dat ik ’t niet onmogelijk achtte dat de finantieele zaken van J.P.S. wrak zouden staan.e Maar met zulken als hij is ’t al eenigzins zoo als met de familie Hamman18 b.v., zulke families staan vast al staan ze wrak. Ik houd het zelfs daarvoor dat J.P.S. er veel beter aan toe zou zijn als hij zich wat bekrimpen moest dan wannneer hij zoo kon blijven voortgaan. Ik zeg “zoo kon blijven voortgaan” omdat ik me heb laten zeggen dat hij zijn huishouden op een wat grooter voet had ingerigt maar omdat ik in een paar jaar niet bij ZEd. geweest ben kan ik moeielijk daarover oordeelen en weet niet wat er van aan is. Is ’t echter zoo (en ik acht het niet onmogelijk dat niet J.P.S. zelf uit eigen beweging, maar misschien door zaniken van Zijne vrouw of ZOONS er toe zou zijn overgegaan om op grooter voet te leven), is ’t echter zoo, zeg ik, dat hij wat te veel hooi op zijn vork genomen heeft of wat te veel zeil bijgezet, in elk geval hij zal zich knap sauveeren! Quand bien même!
En – en – bovendien is ’t zeer wel mogelijk dat als hij gespeculeerd heeft, hij ’t met succes zal blijken gedaan te hebben. Intusschen is ’t vermetel(?), onpolitiek van mij dat ik juist in mijn aangeteekenden brief, behalve over nog meer heel andere dingen, zelfs met een woord die teere kwestie zelf heb behandeld, en Z.Ed. zoo ongeveer, niet in de zelfde woorden echter, gezegd: men beweerde dat ge bij Uwe dochter wildet aandringen dat ze eene rijke partij zou accepteeren om de toekomst van haar kind te sauveeren doch ’t wil er bij mij niet in dat gij de man zoudt zijn om effectief zoo’n jesuitenstreek te doen en ik heb het dus niet geloofd tenzij voor een schaduw van een oogwenk.– Vergeef me die schaduw van een oogwenk.– Het was wel schijnbaar vermetel en onpolitiek van mij zelf daar in te grijpen maar in der daad ware er geloof ik schuldige vermetelheid en schuldige politiek geweest in ’t blaauw blaauw laten en ’t Gods water maar over Gods akker laten loopen19 in dezen. Als ik niet sprak, zeker zouden daarom anderen niet stilzitten om ZEd. werkelijk jesuitenstreeken in ’t hoofd te praten dus kon een harde waarheid geen kwaad als contrepoids.
Hopende eerlang weer eens een woordje van U te ontvangen, geloof me, met een handdruk

t. à. t.
Vincent

Ik heb eens een teekening aan Mauve gestuurd, een spitter op ’t aardappelveld,20 om daardoor hem eens een teeken van leven te geven. ’k Wou hij maar spoedig kwam. Zoodra hij mijn studies eens zal gezien hebben zend ik er U weer een paar. Als gij wilt dat ik U zoo dikwijls of zoo lang niet schrijven zal, zeg dan maar Stop! doch van zelf komt er misschien een andere Stop! n.l. dat al den tijd die me voor correspondentie overblijft aan haar moet gewijd worden. Deze erge lange brieven zullen niet altijd blijven voortgaan.

 3r:9
Gij moet wel weten dat ik mijn best doe om heel wat dingen in me zelf te veranderen. Bepaaldelijk ook den slechten toestand van mijn finanties en verder ook geloof ik dat ’t geen kwaad kan als ik eens wat meer onder de menschen kom.
Nu is zeker ’t beste middel & ’t meest solidene om er finantieel boven op te komen dat ik hard werk. Travaillez, prenez de la peine. C’est le fonds qui manque le moins.–21 Maar dat is op zichzelf niet genoeg, of liever er zijn nog andere dingen waarmee ik werken moet. ’t Kan misschien geen kwaad dat ik lang “onder den grond” als ’t ware geleefd heb. Dat ik ben een “who has been down”. Doch nu behoef ik niet terug te gaan naar den afgrond en meen ik wel te doen alle melankolie te laten varen en ’t leven wat breeder en vroolijker op te vatten op den beganen grond. en oude relaties weer voor zoo ver mogelijk te vernieuwen en nieuwe aan te knoopen.
Ik zal mijn hoofd wel eens stooten hier of daar, que soit, maar ik wou toch wel eens doorzetten en kijken of we er niet radicaal bovenop kunnen worstelen. Ik heb er al dikwijls over gedacht of ’t goed zou zijn en of ’t mogelijk zou zijn om voor een tijd naar s’Hage te gaan. Het arbeidsveld hier en de Brabandsche typen als mijn eigentlijk werk beschouwende. Dat moet ik quand bien même vasthouden en nog jaren lang kan ik hier stof vinden nu ik t’eens zoo wat heb leeren kennen.
 3v:10
Maar het hier bij de Brabantsche typen blijven hoeft niet weg te nemen dat ik elders relaties zoek aan te knoopen en zelfs voor tijd en wijle elders zou vertoeven.
Dat doen toch alle schilders en teekenaars.
Weet ge wat ik maar wou? Dat Kee Vos maar betere dingen begon te vertellen dan neen nooit nimmer. Dan was ’t mogelijk een plan de campagne voor eene artistieke expeditie te maken. Doch nu moet ik primo tegen “jesuitismes” te velde trekken en daar veel zenuwkracht aan spendeeren (niet tegen Kee Vos hoor! daar beware mij den hemel voor, om ooit oorlog tegen haar te voeren – nous sommes à mille lieux de là!)22 en secundo ik kan geen tweede campagne beginnen voor “de onderhavige” tot eene conclusie gekomen is.
Zou Kee Vos ’t wel weten en J.P.S. dat ze zonder zulks te bedoelen me zoo verbazend contrecarreeren.f Enfin. Ze moet het later goedmaken!!! Dat wil zeggen dat ik er op reken dat ze menige artistieke campagne zal meemaken, begrijpt ge! En die campagnes zal doen reusseereng ook!
Eéne kleine wraakoefening behoud ik me echter vóór: ik zou ’t zoo aardig vinden als J.P.S. zelf een paar onderhavige luidjes moest trouwen van wie hij zoo erg bepaald gezegd had dat ze in de toekomst op zijn hoogst “broertje en zusje” zouden spelen.
Doch ik vrees ik ben druk bezig beerenhuiden te verkoopen die tot heden toebehooren aan beeren die nog niet geschoten zijn door mij.  3v:11 Evenwel met nog één beerenhuid wil ik speculeeren.23
Pa zeide onlangs “uit gewetensovertuiging heb ik nooit twee menschen willen influenceeren om elkaar te trouwen”; nu, mij aangaande, mijn geweten zegt me lijnregt ’t tegenovergestelde. “Wie niet met mij vergadert die verstrooit” zou Michelet zeggen.24 Michelet heeft zoo’n gewetensbezwaar als Pa niet gehad gelukkig, anders waren zijne boeken niet in de wereld. En wat is Pa’s groote fout.– Juist die “gewetensovertuiging”. En ik beloof uit dankbaarheid aan Michelet dat als ik vooral later meer dan nu onder artisten kom die er zoo dikwijls “om heen draaijen”, ik zal doen wat ik kan om hen aan ’t verstand te brengen dat ze moeten liefhebben, ééne en die voor altijd. Tot geruststelling van “kunsthandelaars” die meenen mogten dat “een huishouden” meer kost dan “geen huishouden” voeg ik er bij dat een getrouwd artist met zijn vrouw minder verteerd en productiever is dan een ongetrouwd met zijn maitresse.25 Vader Millet! zou die grooter uitgaven gehad hebben dan zooveel italiaanen & spanjaarden die “in de woestijn leven waar de hemel is van koper en den grond van ijzer is”.26 Is eene vrouw duurder dan eene maîtresse. De maitressen betaalt ge toch wel, heeren kunstkoopers, en ces dames lagchen U achter Uw rug uit. Qui est ce qui vous tire des carottes, Messieurs Goupil & Cie? Les femmes comme il en faut of les femmes comme il faut?27
Ofschoon ik telkens nieuwe desolaties heb gehad met het neen nooit nimmer zoo keer ik er telkens met meer liefde tot terug. En ik heb er reeds veel meer goede dingen door ondervonden dan desolaties, ofschoon de desolaties werkelijk soms serieus waren, om er niet meer van te zeggen.
On est sûr de périr à part, on ne se sauve qu’ensemble,28 ziedaar een van die dingen die Michelet zoo eenvoudig zeggen kan. Soms schijnt het als of hij zich bedroog doch later zegt men hij had toch gelijk.
Het is ook op de boeken van Michelet zelf toepasselijk, il faut les avoir aimé, puis desaimé, puis aimé encore.29  3r:12 Zou dit zachte weder zacht genoeg zijn om een dezer dagen het “neen nooit nimmer” te ontdooien.
Het weer is zoo erg stil en zacht soms en zou dat geen invloed hebben? Zou ik op of kort na “het groote feest” er uit geknikkerd worden? A Dieu ne plaise!
Zou dat Trojaansche paard in den vorm van een aangeteekenden brief binnen de wallen van Troje zijn gehaald door de Trojanen.30 En indien ja, zullen de in dat paard verborgen Grieken, dat wil zeggen de in dien brief geschreven dingen, de vesting bemagtigen. Ja, daar omtrent ben ik verbazend in spanning.
Dit althans zal den Heer J.P.S. duidelijk worden hedenavond, dat hij zich eenigermate misrekende toen hij aanvankelijk dezen zomer meende met eene ligte sentimenteele passie te doen te hebben die wel zou versterven en doodbloeden!
Dat hebben er meer gedacht behalve J.P.S., dat hebben ze te Prinsenhage gedacht, vooral Tante Cornelie.
’t Was curieus om HEd. te zien opkijken toen ik in antwoord op hun verzoek om mijn correspondentie met Kee Vos en J.P.S. te staken hun een & ander mede deelde omtrent mijne opvatting van “’t onderhavige geval”. Zij vond mijn “unresignation” zeer goddeloos, hoor! Vooral toen ik zeide dat ik geloofde dat de resignatie meestal iets erg onchristelijks was en dat noch Jezus noch Paulus ons daarvan ’t exempel gegeven hadden! En ik was ten eenemale uit de gratie, ik vrees eens en voor altijd want Tante Cornelie scheen er haar hart op gezet te hebben dat ik een van de volgende drie dingen zou doen: 1o mij “demoraliseeren”, 2o gek worden of dood gaan van desperatie, 3o “intusschen” een ander meisje zoeken. Nu had ik in geen van die drie dingen trek, voor alle drie even weinig inclinatie en ik proposeerde dus een vierde, nl. “’t neen nooit nimmer ontdooien”. Maar “dat vierde” stond waarschijnlijk niet in de religieuse systeemen van die WelEerw. ZeerGel. Heeren welke HEdes biechtvaders en spiritueele schaapherders zijn. Zeg Theo, zou Tante Cornelie eigentlijk niet veel beter zijn zonder spiritueele schaapherders dan met.
“’t verloren schaap” is God liever dan 99 schapen die zoo spiritueel zijn dat ze altijd in de klaverwei blijven en nimmer met de woestijn kennis maken.–31
J’ai vu, moi, mon enfant, au désert, seule et errante et désolée et j’ai couru après elle – les autres – qu’est ce que ça me fait! Elle d’abord, elle et non point “les autres”, “les autres” en sortiront fort bien sans moi, du reste, il y en aura toujours pour “les autres”, il n’y en a pas toujours qui la comprennent, elle! En Gij Theo, voor welk schaap laat gij “LES AUTRES” loopen? à Dieu.

t. à. t.
Vincent.

top