1r:1
Etten 12/9-1881

Waarde Rappard,
Van wege ik tot heden geen brief van U ontving zoo dacht ik: Waarschijnlijk is Rappard mijn laatste schrijven volstrekt niet bevallen, er schijnt iets in geweest te zijn dat hem wat wrevelig gemaakt heeft. Qu’y faire.– Gesteld dat ware zoo, is dat dan waarachtig goed van U. Ik weet het zelf niet altijd regt te beoordeelen in hoe ver mijne redeneering juist of onjuist, gepast of ongepast is. Doch dit weet ik wel, dat ook als ik nu en dan mij mogelijk ruw en hard uitdruk jegens U ik toch eene zoo warme sympathie voor U heb dat ge toch wel bij bedaarde lezing of herlezing van mijn schrijven zien zult en voelen – die persoon die zoo tot mij spreekt is mijn vijand niet.– En dit eenmaal wetende, is het dan zoo ten eenemale ondragelijk voor U zelfs wat ruwe en harde uitdrukkingen te slikken die misschien later blijken zullen minder hard & ruw te zijn dan ge aanvankelijk wel meendet.– Rappard, waarom denkt ge dat het is dat ik tot U spreek zoo als ik spreek of schrijf. Zou dat wezen omdat ik U een strik wil spannen en een soort verleider ben die U in een put wil laten vallen of zou ’t misschien zijn kunnen dat ik werkelijk reden had om te denken “Rappard waagt zich op glad ijs!”– Ik weet nu wel dat er menschen zijn die ook op glad ijs niet alleen staande blijven en er zelfs tours de force op weten te verrigten – maar zelfs al stond ge zóó vast in Uw schoenen (ik zeg niet dat ge er niet zoo vast in staat) dan toch nog zie ik zelfs de zoodanigen liever op een voetpad of straatweg marcheeren.–
 1v:2
Word nu niet boos – lees door – tot het eind toe – als ge boos word verscheur dezen brief niet ongelezen – tel eerst tot tien.
een – twee – drie &c.......
Dat calmeert.. er komt echter iets heel ergs – hoor! ’t Geen ik zeggen wil is dit:
Rappard, ik geloof dat gij ook dan wanneer ge op de akademie werkt ge meer en meer een echt realist zoekt te worden en ook op de akademie U houdt aan ’t reele. Evenwel zonder U zelven daarvan bewust te zijn, sans le savoir, is die akademie eene maitresse die verhindert dat er eene meer serieuse, meer warme, meer vruchtbare liefde in U wakker wordt.– Laat die maitresse loopen en wordt tot over de ooren verliefd op Uwe eigentlijke beminde, dame nature of réalité.
Ik ben aldus ook verliefd geraakt en dat wel tot over de ooren op een dame nature of realité, en voel me sedert zoo gelukkig ofschoon zij mij nog erg wederstaat en zij mij nog niet hebben wil en mij dikwijls op de vingers tikt als ik haar reeds voorbarig als de mijne zou durven beschouwen. Ik ben er dus verre van daan om te zeggen dat ik haar reeds verkregen heb, doch wel dat ik naar haar ding en den sleutel van haar hart zoek ondanks gevoelige tikken op de vingers.
Nu behoeft ge niet te denken dat er slechts één vrouw Dame nature of realité is, neen dat is maar de geslachsnaam van verscheidene zusters, die verschillende voornamen hebben. Wij hoeven dus geen rivaux te zijn. As-tu compris mon cher. C’est purement artistique, bien entendu, n’est ce pas?
 1v:3
Nu zijn er mijns inziens twee soorten van maitressen. De eene soort is die bij welke men liefde kan nemen en geven, intusschen zich bewust zijnde van een kant of van weerskanten dat het niet voor altijd is noch ook men zich zonder slag om den arm & sans arriere pensee overgeeft.
Ces maitresses-là elles énervent, elles flattent, elles gâtent, puis – puis – elles vous brûlent pas mal d’hommes.
De tweede soort maitressen zijn van heel ander kaliber. Collet montées – pharisiennes – jésuites!!! ’t Zijn zoodanige femmes de marbre – sphinx – vipères glacées1 – welke mannen aan zich zouden willen verbinden, geheel en al, eens en voor altijd, zonder van haar kant zich ooit geheel en al zonder slag om den arm, sans arrière pensee over te geven. Elles sucent le sang. Ces maîtresses-là elles glacent les hommes, et les pétrifient.
Doch ik zeide ’t was purement artistique, mon cher – en dus vergelijk ik de eerste soort maîtressen, celles qui brûlent, bij die rigting der kunst die in ’t gemeene vervalt. en dan vergelijk ik die andere soort maitressen (collet montées), celles qui glacent et pétrifient, bij de akademische realiteit of – of – wilt ge dat ik de pil vergulden zal, bij de niet onakademische realiteit – meer verguldsel wil er op de pil niet blijven vastplakken, ik vrees ge zult er door heen kijken. De pil is bitter, doch ze is gezond; ’t is een quinine pil.–2
As-tu compris, mon cher!
Nu zijn er – God dank – behalve deze twee soorten van vrouwen nog anderen – dat is die familie dames Nature en Réalité maar ’t kost veel zielstrijd om er zoo een te winnen.–
Zij eischen niets meer of niets minder dan geheele overgave van hart, ziel, verstand in een bepaalde rigting, al de liefde die in ons is en dan – dan – geven ze ook zich zelven. Deze echte dames natures zijn echter hoewel opregt als de duiven tegelijk voorzigtig als de slangen3 en weten zeer wel te onderscheiden wie opregt is en wie onopregt.–  1r:4 Elle renouvelle, elle retrempe, elle donne la vie! cette dame Nature, cette dame Realité.
Rappard, er zijn menschen, en misschien zijn gij en ik zoodanigen, die eerst pas als ze werkelijk lief hebben in zien dat zij vóór dien tijd, soit le sachant, soit sans le savoir, maitressen van ’t een of ander dezer kalibers gehad hebben of misschien niet onbekend zijn met beide rassen.
Tu as donc selon moi, une maîtresse qui te glace, te pétrifie et te suce le sang.
Dus vriend ik zeg, ge moet U uit de armen van die femme de marbre (of is ’t maar pleister??? quelle horreur!) los maken anders vriest ge dood!
Geloof intusschen dat indien ik een verleider ben, die U in een diepen put wil trekken, dit wel eens de “puits de la vérité” kon zijn. Enfin – prijs me nu geen niet onakademische maitresse (in ’t artistieke) meer aan hoor! Mijns inziens is ’t een helleveeg. Mon cher, je suis d’avis qu’elle te trompera si tu te laisses prendre.– Envoie la à tous les diables.– Faites la décamper plus vite que ça.– C’est purement artistique cependant, n’est ce pas – mon cher?
Eh quoi! Si en dehors et en outre de ça c’était encore autre chose – tant mieux – je ne m’en dédis pas. quand bien même tu voudrais prendre mes paroles en sens non figuré. As tu compris, mon cher, et – et – dites moi – m’écriras tu maintenant plus vite que ça, hein! Crois moi toujours, avec une poignee de main

t. à. t.
Vincent

Ik heb dezer dagen een teekening gemaakt, Schofttijd, een arbeider die koffij zit te drinken en een snee brood snijdt. Op den grond een schop waar hij mee van ’t veld is gekomen.4

 2r:5
Elle est un peu froide pourtant, mon cher, celle que tu dis aimer, celle qui provisoirement est ton ideal. Elle est bien telle que je me l’etais figurée – marbre, plâtre, que sais je – tout ou plus sonnambule. Vivante, non.–

Tu dis donc:  
d’où elle vient?... du ciel
où elle reste?..... au monde entier
Ses intentions?.... le beau et le sublime.

Mais, ma foi, tu es sincère du moins, et sans le savoir tu es bien d’accord avec moi en ceci que tu conviens donc avoir une maîtresse. de parmi celles que j’ai designées sous le nom de collet montées &c. &c.
C’est bien ça, justement, tu la décris fort bien. Mais, qu’elle est pharisienne, cette belle-là, et toi, comme tu en es amoureux, quel dommage!
Madame, qui êtes vous? Je suis “la belle, la sublime”. Dites moi, cependant, ma belle et sublime, celle qui se sent telle, l’est elle effectivement. J’admets bien que dans certains crises de la vie, dans la grande douleur, dans l’exaltation de joie l’on puisse se sentir et belle et sublime, et certes j’espère bien être de ceux qui savent apprécier ces choses-là. Toutefois est-il que Vous, Madame, me laissez froid et sans émotion aucune. comment ça se fait-il.
Je n’ai pourtant pas le cuir trop épais, j’espère bien, des personnes pas même jolies, pas précisement sublimes m’ont souvent charmées mais vous, Madame, vous ne me charmez pas le moins du monde. Du beau et du sublime, on n’en fait pas profession!
Madame, je ne vous aime point et puis je ne crois pas que vous-même sachiez aimer à moins que ce ne soit dans certains ciels académiques, va encore – mais soit sur la bruyère soit au coin du feu dans l’intimité, non, point.– Ne me chantez pas ça, Madame la belle, la sublime, vous n’en savez rien du tout.
 2v:6
Voyez vous Madame, moi je ne suis qu’un homme à passions humaines, et tant que je me promène “ici bas” sur la bruyère, je n’ai pas le temps de m’occuper d’un amour céleste et mystique, tant que j’en sens un autre, de nature plus terrestre et plus franc. Du beau et du sublime il m’en faut bien, je l’admets, mais il me faut avant tout encore autre chose que ça – pour commencer – de la bonté, de la bonne volonté, de la tendresse, en avez vous beaucoup, Madame la pharisienne? Je suis porté à en douter. Et puis – Madame, dites moi, avez vous effectivement corps et âme, je suis porté à en douter, ma foi tant du corps que de l’âme.
Ecoute, ma belle, de quelque part que tu prétendes venir, toi qui dis avoir pour intentions fondamentales “le beau et le sublime” (qui ne sauraient être que des résultats, nullement des intentions), de quelque part que tu viennes, dis je, certes ce n’est point du Sein du Dieu vivant et puis ce n’est pas non plus du sein d’une femme. Va t’en Sphinx, décampe plus vite que ça – te dis je – tu n’es qu’une blague. tu n’existes point. (Le tiaple n’egzisde boind, dirait Nucingen).5
Si tu existes cependant, si effectivement tu viens de quelque part, es tu bien sure et certaine que ton origine n’est pas Satan lui-même, père du mensonge, es tu moins vipère et moins serpent que lui, Madame, la belle, la sublime.
Dire qu’en tant que quant à moi ta maîtresse, “la belle, la sublime qui dit venir du ciel et demeurer sur toute la terre”, est une personne plus que suspecte, ce ne serait pas exprimer la chose fortement assez.
Demandez lui si elle est bonne et utile, si elle aime et a besoin d’amour. Elle se troublera et si elle dit oui, c’est un mensonge.–
 2v:7
    Elle– c’est à dire l’autre, non pas celle aux “intentions” ci dessus mentionnées, d’où elle vient?
– je suis loin de nier sa divinité, son immortalité, j’y crois très certainement et même en premier lieu, toutefois elle est bien terrestre aussi et bien femme et née d’une femme.
    Elle?– Où elle reste, je sais bien où & c’est pas bien loin d’un chacun de nous.
    Elle– Ses intentions? qu’en sais je moi, comment le dire – je voudrais me taire – cependant, puisqu’il faut donc parler – eh bien – il me semble: aimer et être aimable – vivre, donner la vie, la renouveler, la guérir, l’entretenir, travailler, rendre étincelle pour étincelle, être bonne surtout, être utile – servir à quelque chose, à allumer le feu par exemple, à donner une tartine à un enfant, un verre d’eau à un malade.
    Ah! mais tout ça est très beau, très sublime. Oui mais elle ne savait pas que ça s’appelait ainsi, elle croyait que c’etait tout simple, elle ne le fait pas exprès, ce n’etait pas son intention de faire tant de bruit que ça, elle croyait que personne n’y prit garde.     Ses “raisonnements” à elle, vois tu, sont peu brillants, peu cherchés. Son sentiment est toujours juste.
    To know what’s her duty she does not go to her head, she goes to her heart.6

Mais ça ce n’est point du tout une maîtresse, celle là. Puisqu’une dame est une dame, comme dit Michelet.7

 2r:8
Intusschen, Rappard, die affaire van het concours vind ik wel aardig.
No 11 is primo ’t gekkennommer en verder, “laatst” is ook een goed teeken somwijlen,8 dus feliciteer ik U van harte er mede want mijns inziens is een & ander een goed voorteeken voor U. Ça promet.–
Nu zou ik nog heel wat tegen hebben op verscheiden leerstellingen van U ook, doch omdat nu mijn bête noire9 in de gegevenen bepaaldelijk die bewuste maitresse is, laat ik de leerstellingen met rust. Kondt ge die Mme la belle, la sublime haar congé geven en verliefd worden op “l’autre”, mij dunkt dat zou heel andere leerstellingen U in ’t hoofd en in ’t hart geven. En aan sommige verschijnselen meen ik te zien dat, hoezeer ge ook nu nog aan Mme la belle & la sublime zijt gehecht, ge toch het niet lang meer bij haar zult uithouden. A moins qu’elle ne te pétrifie et te glace et te fixe de cette manière mais ça me parait peu probable, tu as trop de bon sens pour ça. Sois sur tes gardes – chauffes toi bien – tu sais – (petite précaution à prendre contre son influence glaçante), puis promènes toi souvent – (surtout lorsque tu sentirais un petit commencement de pétrification). Un homme avisé en vaut deux, donc te voilà averti.
Ne m’en veux pas, si ce n’était une phrase académique, je dirais “c’est pour ton bien”.
Enfin, bien te fasse, j’ai encore une autre bête noire à traquer, mais je ne te dirai pas maintenant laquelle. Ecoute cependant, je te le dirai tout de même. Cette autre bête noire c’est “la résignation dans les désappointements”. Encore une invention pharisienne d’un jésuitisme incroyable. Mais ça c’est theologique, très théologique. Mon cher, ne te résigne jamais et ne sois jamais désappointé, voila le meilleur conseil que je puisse te donner, il vaut même mieux que celui d’envoyer à tous les diables ta froide maîtresse, à plus forte raison puisque ces deux conseils n’en font qu’un. Je te serre la main, crois moi toujours

t. à t.
Vincent

top