1r:1
Old boy,
Hoe ge mijne beide vorige brieven1 hebt opgenomen blijkt me nog niet uit uw schrijven van heden aan Pa en Moe gerigt. Juist omdat ge daarin geen brief voor mij insloot noch ook melding maaktet van ’t ontvangen van mijne letteren, zoo houd ik het daarvoor dat ik nu wel spoedig een brief van U zal krijgen. En in de gegevenen is ’t me veel aangenamer dat ge mij schrijven zult na lezing van mijne beide of anders, dezen medegerekend, mijne drie brieven die elkaar aanvullen & niet op zich zelf staan, dan dat ge onmiddelijk den eersten alleen zoudt hebben beantwoord.
Wat moet mijn eersten brief koud en hard hebben geklonken en ongetwijfeld meendet ge alstoen wel dat ik al bijzonder verhard en verstokt was.─ Maar had ik er ongelijk in en zult ge ’t me ten kwade duiden dat ik U niet zoo maar onmiddelijk mijne meer teedere en intieme gevoelens openbaarde dewijl zij U toch zouden gevonden hebben, o man van zaken! in Uwe alledaagsche affairekoorts die niet precies de stemming is om liefdehistories te apprecieeren. Ik dacht dus zoo iets van: neen, we zullen hem eerst wakker maken en dan pas zachtere woorden in ZEd. zaaien. We zullen hem eerst eens omploegen, dien man die “zaken afhamert”.─
Deswegens was de eerste brief koud als een ploegschaar. Maar wat betreft de tweede, had ik ongelijk te beweeren dat die ernstiger en meer intiem zou wezen?─
En nu we eenmaal meer intiem aan ’t spreken zijn geraakt willen we dat voortzetten. Doch “intusschen”2 ─ nog even een klein eindje ploegschaar.─ Hier begint het.─
Hoewel ge ’t een heel eind gebragt hebt zonder eene “Zij en geen ander”,3 hoewel ge vast in Uw schoenen staat zonder eene zij en geen ander, hoewel ge zaken weet af te hameren zonder een zij en geen ander, hoewel ge een man van wilskracht, energie en karakter zijt zonder een zij en geen ander, hoewel ge menschenkennis en ondervinding bezit zonder een zij en geen ander, hoewel ge vrolijkheid en levenslust en moed hebt zonder een zij en geen ander, hoewel ge partij durft kiezen en een hekel hebt aan ’t hinken op twee gedachten zonder.... Toch zult ge ’t nog veel verder brengen, vaster in uw schoenen staan, beter zaken weten af te hameren, meer een man van wilskracht, energie en karakter zijn, meer menschenkennis en ondervinding opdoen, meer vrolijkheid en levenslust en moed hebben, beslister partij kiezen, nog meer ’t land krijgen aan hinken op twee gedachten, aarzelen, twijfelen &c. dan tot dusverre, wanneer gij iemand zult gevonden hebben op wie Uw “zij en geen ander” past.─ Kortom ge zult meer Uw zelf zijn, gelukkiger en beter, met een opregt gemeend en diep gevoeld “zij en geen ander” dan zonder hetzelve.
 1v:2
’t Eindje ploegschaar gaat nog steeds voort ─ word er niet boos om! Uw brief aan Pa en Moe was zoo min of meer zwaarmoedig en om U waarachtig de waarheid te zeggen kon ik er niet wijs uit worden en weet ik niet wat er van te denken. Is er iets serieus ja of neen.
En verwonderden me sommige uitdrukkingen, primo omdat gij het waart die ze uittet en secundo omdat ge ze uittet tegenover Pa en Moe.
Immers toch gij sluit meer dan wie ook al uwe grandes et petites misères de la vie humaine4 in Uw zelf op en als ge ze uiten mogt dan zou het zijn tegenover zulken van wie ge weet dat ze sterk zijn in ’t een of ander waarin gij U dan min of meer maladiefa mogt voelen. Enfin ik geloof dat dan als gij ergens U zwak in voelt, ge die zwakheid alleen belijdt aan iemand van wie ge weet dat hij U genezen kan er van.─ Trouwens nog dezen zomer5 zeidet gij mij zelf dat gij het er voor hieldt ’t beter was niet te spreken over de moeielijkheden van ’t leven maar ze voor U zelven meendet te moeten houden om, zeidet ge, Uw veerkracht niet te verliezen. Ik vond dat een geestkracht die mij zeer imposeerde,b hoewel ik eigentlijk er verre van daan was er mede te sympathiseeren en mij bewust ben van maar al te dikwijls door mijne behoefte aan sympathie me te hebben laten verleiden om die te gaan zoeken bij zulken die mij in plaats van mij te versterken min of meer ontzenuwden. Pa en Moe zijn erg best doch zij hebben weinig oog op de eigentlijke gemoedsstemming en de eigentlijke omstandigheden van U zoowel als van mij zelven. Zij hebben ons lief, U vooral van ganscher harte en wij houden beiden, ik zoowel als gij, in den grond ook regt veel van hen.─ Doch helaas! praktischen raad kunnen zij ons in veel gevallen niet geven en er zijn gevallen waarin zij met de beste bedoelingen ons niet begrijpen.
Dat ligt niet zoozeer aan hen of aan ons dan aan ’t verschil van leeftijd en ’t verschil van denkwijs, ’t verschil van omstandigheden. Ik geloof nu Theo, dat hoe groot ook de liefde is tusschen U en Pa en moe, wederkeerig zij toch zich U heel anders voorstellen dan ge werkelijk zijt.─ En ik geloof dat gij en ik beter doen met zoowel over affaires als ook over meer intieme hartszaken te spreken met menschen als b.v. de Heer Tersteeg en Mauve dan met Pa en Moe. Is de ploegschaar erg koud en scherp ─ old boy?
 1v:3
Ik zeg dit uit eigen ervaring.─
Toch wil ik hiermede niet zeggen dat wij onze hartsgeheimen verbergen moeten voor Pa en Moe en hun ons vertrouwen niet moeten schenken. Dat zij verre. ’t Is ook niet mijn meening dat den raad van Pa en Moe verkeerd is of dwaas. Dat zij ook verre. Doch we moeten van hen niet verwachten zóó praktischen en voor ons zóó onmisbaren raad als anderen ons zouden kunnen geven welligt (b.v. de Hr T. en M.) die met een half woord beter begrijpen wat we bedoelen dan Pa en Moe met eene zorgvuldige uitlegging. Ik acht het mogelijk dat ik hierin feil doch denk gij er eens over na en als ge wilt deel mij Uwe gedachten daaromtrent mede.
Maar ─ dat ons thuis ons rustpunt is en blijft, kome wat kome, en we wel doen dat te apprecieeren en verpligt zijn van onzen kant dat ’thuis te eeren ─ dat ben ik ten eenemale met U eens hoewel ge van mij eene zoodanige rondborstige verklaring misschien niet hadt verwacht.─
Evenwel is er een rustpunt beter, noodiger, onmisbaarder dan ons thuis bij Pa en Moe, hoe goed, hoe noodig, hoe onmisbaar quand bien même ook, en dat is ons eigen huis en haard met onze respectieve “Zij en geen ander”.
Zoo dus, o man van zaken, die affaires afhamert, ziedaar Uwe allergrootste zaak, Uw eigen thuis met Uw eigen “zij en geen ander”.─
Ziedaar, mijns inziens, het punt waarop ge wel doet ’t oog te vestigen, het middel dat meer dan eenig ander “tonic”6 Uw levensmoed, Uw levenslust, Uw levenskracht en energie zal wakker houden en meer en meer vernieuwen, van dag tot dag.─ Enkele uitdrukkingen in Uw brief van heden doen me nu zeggen: Verondersteld er mogt eenige speciale reden zijn weshalve ge meer dan ooit op Uw qui vive moet zijn en energiek en intelligent moet handelen, verondersteld men zoekt U te ondermijnen en er is een of ander onraad of hagchelijk moment, vergeet niet dat ge 26 jaar zijt7 en in “la saison du renouveau”. Sla den mooisten slag dien ge ooit geslagen hebt! vernieuw U radicaal! door vooral op uw qui vive te zijn in dit opzigt dat ge de meisjes wat meer ernstig en oplettend beschouwt en eens goed toeziet of Uw “Zij en geen ander” er niet bij is.
Hier eindigt nu de ploegschaar.─
 1r:4
Ge herinnert U mogelijk dat we dezen zomer gesproken hebben over de vrouwenkwestie met een soort van respectieve desolatie. Dat we zoo iets voelden of meenden te voelen,

La femme est la désolation du juste.8

En ─ en ─ ik en misschien ook gij, wel een beetje althans, waren onzes inziens “Monsieur le juste en question”.─ Of nu bovenstaand woord ’t zij waar ’t zij onwaar is, ben ik niet bij magte te beslissen omdat ik sedert dezen zomer ben gaan twijfelen of ik eigentlijk reeds regt wist 1o “qu’est ce que c’est qu’une femme” & 20 qu’est ce que c’est qu’un juste. En ’t plan heb opgevat om eens nader die beide questies te onderzoeken van welk onderzoek ’t resultaat is dat ik nu menigmaal tot mijzelven zeg,

Tu ne sais pas encore ce que c’est qu’une femme,
Tu ne sais pas encore ce que c’est qu’un juste, sinon toutefois que tu n’en es pas encore un.─9

’t geen iets heel anders is dan mijn stemming van dezen zomer.
Niet ik doch Vader Michelet zegt tot alle jonge mannen als gij en ik “il faut qu’une femme souffle sur toi pour que tu sois homme”. Elle a soufflé sur moi, mon cher!10 Comment-ça? Puisque par trois fois elle m’a répondu “jamais”. Voilà, mon cher, une de leurs manières de souffler sur un monstre et voilà le monstre qui se transforme en homme! Pour l’amour d’elle! Elle et non point une autre!
As-tu compris, mon cher?
Faut-il de même & par rencontre “qu’un homme souffle sur une femme pour qu’elle soit femme”. Je le pense très certainement.─ Me demandes-tu,
Comment souffler sur elle. Voici ma réponse simple et claire,
En opposant à son “jamais” cette autre parole, “ma chère, je t’aime et tu m’aimeras, que Dieu nous soit en aide”. Il faut avoir aimé, puis désaimé, puis aimer encore!11 As tu compris, mon cher?
Non! où est ton aiguillon. Jamais, où est ta victoire!12 Aimer encore, Dieu le veut! As-tu compris ─ mon cher?
 2r:5
Ziedaar dus een liefde historie voor U, man van zaken! Vindt ge ’t erg vervelend en erg sentimenteel?
Toen ik eenmaal mij vastelijk voorgenomen had haar, ook zelfs indien dit haar misnoegen aanvankelijk mogt opwekken, niet te verlaten en van achter haar niet weder te keeren,13 toen ik eenmaal enkel en alleen mij vastklemde aan het “zij en geen ander” en het aimer encore, toen gevoelde ik een zekere kalmte en vastberadenheid.─
Toen was ook mijn zwaarmoedigheid van mij geweken, toen werden ook alle dingen nieuw14 voor mij, toen ook vermeerderde mijne werkkracht.
En hoewel ik nog niet aan ’t einde ben van het neen nooit nimmer en helaas deswegens tot op heden une âme en peine,15 zoo houde ik toch mijne handelwijs voor onberouwelijk. Hiermede wil ik niet zeggen dat ik geen lompe onhandige dingen gedaan heb of doe of nog zal doen doch de fouten die ik maakte, maak & nog maken zal nemen niet weg dat er een regten weg voor mijn voet is waarop ik wandel16 en dat het “zij en geen ander” en het “aimer encore” principes zijn waarin ik wel doe te blijven.─ Wel zijn er zulken die meenen dat ik mij behoorde te resigneeren en meenen dat het “tegen de regelen” is mij niet voor verslagen te houden doch als men zegt van mijne declaratie van dezen zomer, “vogeltjes die te vroeg zingen krijgt de poes”,17 dan kent ge ’t versje,

hij liet er een bundeltje veertjes
doch die groeien later meneertjes
Veel mooier dan vroeger weer aan.─18

En wat er dus zij van “het blaauwtje” dat ik dezen zomer geloopen heb, ik zou mij schamen als ik ’t niet geloopen had. Ik ruil het niet voor “geen blaauwtje” (men heeft mij voorgesteld het als “niet voorgevallen” te beschouwen doch ik heb gezegd “’t is voorgevallen”) in den zin van “niet voorgevallen” doch alleen voor “geen blaauwtje” in den zin van “aimer encore”!
 2v:6
Nu is ’t me evenwel “une petite misère de la vie humaine” dat ik niet eens nu en dan naar haar toe kan gaan of haar schrijven en dat wel wat al te zeer sommigen die een heilzamen invloed er op zouden kunnen hebben om dat “neen nooit nimmer” te ondermijnen en faillit te doen gaan met mij, integendeel koren geven op den molen van neen nooit nimmer.─
Ik wenschte dat zij nergens en bij niemand sympathie vond voor haar “neen nooit nimmer” en allen met vereende krachten ’t er op toe wilden leggen om dat “neen nooit nimmer” frauduleus bankroet te doen gaan. Het kortom ten eenemale te reduceeren tot een monument tot waarschuwing van andere nooit neen nimmer zeggende dames, en tot aanmoediging van zulken die zeggen “aimer encore”.─
Doch zoo ver zijn we nog niet; maar gij, gij Theo, zijt toch niet voor het “neen nooit nimmer” maar integendeel voor ’t “aimer encore”!
Ik zou het erg best van U vinden als ge op de een of andere manier b.v. Pa en Moe, die vreesselijk zwaartillend zijn in dezen en ’t geen ik dezen zomer deed “ontijdig” en “onkiesch” noemen (tot dat ik zeer beslist en bepaald verzocht heb, na eerst zachtere redenatie te vergeefs te hebben gebruikt, dergelijke expressies niet meer toe te passen op deze mijne liefde omdat ik er anders fier als een leeuw er tegen op moest komen) ik zou het zeg ik, erg best vinden als ge hen wat wist te bewegen tot minder zwaartillendheid en meer goeden moed en humaniteit.─
Een woord van U heeft alligt meer invloed op hen dan ’tgeen ik zeggen kan en ’t zou voor hen zoowel als voor mij zoo goed zijn als zij, wel verre van mij te trachten te verhinderen in  2v:7 mijn voortgang, mij bedaard lieten voortwerken.
Zij zouden willen dat ik bepaald alle correspondentie staakte met Oom & Tante Stricker b.v.
Zoo iets kan ik natuurlijk niet beloven en ook al staak ik die correspondentie voor een tijd zoo is ’t toch dat ik die daarna weer krachtiger dan te voren opvat.
zij wil mijn brieven niet lezen maar ─ maar ─ maar ─ de vorst en winterkoude is wat al te bitter dan dat ze erg lang duren kan.─
Ik vind het veel gezonder en natuurlijker dat zij toen ik voor t’eerst tot haar over deze dingen sprak zoo vreeselijk energiek met dat nooit neen nimmer voor den dag kwam.─ Juist dat ─ geeft mij de verzekering dat er een fatale kwaal bestond en hoop dat ik de fatale kwaal van al te zeer in ’t verleden zich te verdiepen heb in ’t hart getast.─ Nu volgt er een crisis van verontwaardiging maar de operateur lacht in zijn vuistje en zegt “touché”.─ Entre nous! entre nous! soit dit!─ hoor Theo, zij mag ’t niet weten dat ik in mijn vuistje lach over ’t resultaat van den lancetsteek. Ik ben zoo min of meer berouwvol tegenover haar natuurlijk, “heb ik U pijn gedaan, och wat was ik toch ruw en hard? hoe kon ik zoo zijn”. Dat is mijn houding vis à vis haar. Erg boetvaardigen en nederigen brief aan Oom Stricker, maar toch “zij en geen ander” gezegd tot ZEd.─ Ge zult me toch niet verraden broer! ’t Voorgevallene als niet voorgevallen te beschouwen dat is al te maal nonsens en humbug.─ Daar komt niets van in.
Kerel, ik ben zoo blij met “dat blaauwtje”, ik zou het wel willen uitkraaijen maar ik moet me leuk houden.c En haar op nieuw attaqueeren op de een of andere manier. Maar hoe haar te naderen? hoe tot haar te geraken? Zoo eens erg onverwachts en onvoorziens.─ Want als ik geen voet bij stek houd dan komt het fatale zich verdiepen in ’t verleden met 7 dubbele kracht terug en de zaak van “aimer encore” is toch zoo’n goede zaak en wel waard dat men er zijn ziel in overgeeft.─
 2r:8
Nu heb ik zoowat over Pa en Moe geprutteld maar behalve dat zij eigentlijk geen sikkepit vatten van hoe de zaak in elkaar zit en niets begrijpen van ’t “aimer encore” en geen andere woorden wisten te zeggen dan ontijdig & onkiesch totdat ik die gestopt heb, zijn zij erg goed voor mij en vriendelijker dan ooit.
Maar liever had ik zij wat meer in mijne gedachten & opvatting van de dingen konden inzien. Zij denken volgens een soort resignatie systeem in veel dingen waar ik niet kan mij resigneeren.
Nu, een brief van U met een aardigheid over ’t nooit neen nimmer zou mogelijk erg heilzaam wezen. Dezen zomer o.a. had een enkel woord van Moe mij gelegenheid kunnen geven om haar nog veel te zeggen wat niet in ’t publiek kon gezegd worden.
Zij weigerde echter zeer gedecideerd om dat woordje te zeggen, integendeel sneed mij die gelegenheid af. En kwam bij mij met een gezigt vol medelijden en met allerlei troostwoorden en zonder twijfel had zij een heel mooi gebed voor mij gebeden dat mij toch de kracht tot resignatie zou mogen geschonken worden.
Doch tot heden is dit gebed onverhoord gebleven maar is mij integendeel kracht tot actie geschonken.
Gij begrijpt dat iemand die ageeren wil ’t maar half goed kan vinden dat zijne moeder om resignatie voor hem bidt. En ook haar troostwoorden un peu hors de saison vindt, zoolang hij niet despereert maar integendeel zegt uit den grond van zijn hart,

Je n’accepte point le joug du désespoir.19

Ik wou ze maar niet gebeden had voor mij maar mij gelegenheid tot een intiem onderhoud met haar had gegeven. Voorts, in plaats van koren te geven op den molen van nooit neen nimmer had zij wel, toen Kee vertrouwelijk tot haar sprak en haar hart eens uitstortte, met wat meer sympathie mijn zaak kunnen behartigen en in plaats van neen nooit nimmer mee te praten “aimer encore” zeggen.─ Ik zeg U dit een en ander om U te bewijzen dat een energiek “aimer encore”! van U tot Pa en Moe gerigt, eene ware vriendendienst jegens mij zou wezen. Ik heb het immers wel broer, dat we niet alleen broers maar bovendien vrienden en geestverwanten zijn met betrekking vooral tot Aimer encore. à Dieu schrijf spoedig, een handdruk in gedachten, geloof me

t. à. t.
Vincent

Sedert ik “in werkelijkheid” lief heb is er ook meer van de werkelijkheid in mijn teekeningen gekomen en ik zit U nu te schrijven in ’t klein kamertje met een heele collectie mannen, vrouwen, kinderen uit het Heike &c.20 om mij heen. Mauve is ziek doch Pa & Moe hebben hem gevraagd om hier beter te komen worden zoodra hij de reis maar ondernemen kan.─

top