1r:1
1Etten 7/9 1881

2aDeze brief is voor U zelf alleen/ ge zult dien wel voor U zelven houden nietwaar?1

2Old boy,─
3’t Zou me niet verwonderen Theo/ indien mijn vorigen brief een
4min of meer zonderlingen indruk op U moet hebben gemaakt.
5Doch evenwel/ hoop ik, zult gij er een indruk door gekregen hebben die
6U eenigermate het terrein doet overzien_ Met regte groote
7houtskool streepen trachtte ik de proporties en plans aan
8te geven. Zijn de onmisbare grondlijnen eenmaal
9gevonden dan kloppen we het houtskool weer af met een
10zakdoek of een vleugel en gaan dan meer intiem de contours
11zoeken.─
12Dezen brief zal dus in een meer intiemen/ minder harden
13en hoekigen toon geschreven zijn dan den vorigen.─
14Vooreerst moet ik U eens vragen of het U ook maar eenigermate
15verwondert dat er liefde is/ ernstig en vurig genoeg om niet te
16'bekoelen/ ook niet door veel “neen, nooit, nimmer’s”.─
17Mij dunkt/ voorzeker zal U dit, wel verre van Uwe verwondering
18op te wekken, zeer natuurlijk en raisonable voorkomen.─
19De liefde toch is iets positiefs/ iets sterks/ iets zóó werkelijks
20dat het even onmogelijk is voor iemand die liefheeft dat
21gevoel weer in te trekken als de hand te slaan aan zijn
22eigen leven. Zegt ge nu daarop “maar er zijn toch
23menschen die de hand slaan aan hun eigen leven”/ dan
24antwoord ik daarop eenvoudig: ik geloof eigentlijk niet
25dat ik een man ben met dergelijke inclinaties.─
26Ik heb erg veel trek in het leven gekregen en ik ben
27erg blij dat ik liefheb. Mijn leven en mijne liefde zijn een.─
28Maar ge staat voor een nooit neen nimmer/ brengt ge
29me onder ’t oog. Dan zeg ik daar op/ Old boy, vooralsnog
30beschouw ik dat “nooit neen nimmer” als een stuk ijs dat
31ik op mijn hart druk om het te ontdooien.
32Te beslissen wie ’t nu winnen zal/ de koude van dat
33stuk ijs of mijn levenswarmte/ dat is eene delicate
34'kwestie in welke ik mij vooralsnog liever niet uitspreek
35& ik wenschte ook wel dat anderen daaromtrent den
36mond hielden indien zij niets beters te zeggen hebben
37dan “onontdooibaar”/ “gekkenwerk” en dergelijke
38liefderijke insinuaties. Indien ik een ijsberg uit
39Groenland of Nova Zembla voor den neus hadde van  1v:2
40ik weet niet hoeveel meters hoog/ dik en breed/
41dan voorzeker ware ’t een kritiek geval als men er
42voorstond en voornoemd ijsgevaarte omvademen wilde en op t’hart
43drukken om hetzelve te ontdooien.─
44Doch aangezien ik vooralsnog geen ijsgevaarte van
45dergelijke dimensies voor den boeg in mijn vaarwater
46heb bespeurd, aangezien, zeg ik, zij, met nooit neen
47nimmer en al, niet vele meters hoog/ dik en breed
48is en als ik wel gemeten heb niet onomvatbaar is/
49zoo kan ik het “onzinnige” van mijne handelwijze
50nog niet inzien.
51Mij aangaande dus, ik druk het brok ijs “nooit, neen,
52nimmer” aan ’t hart, ik weet er niets anders op en als ik
53’t zoo ver wil trachten te brengen dat het verdwijnt en ontdooit ─
54wie heeft daar op tegen???
55Zeg eens, Theo, vindt ge ’t erg fijngevoelig van de menschen
56haar een compliment te maken dat haar neen nooit
57nimmer onsmeltbaar/ onontdooibaar en onherroepelijk is!
58En toch doen mijns inziens velen zulks door dat
59neen nooit nimmer zoo zwaar te tillen.─
60Ware het niet humaner van deze menschen als zij
61er over konden en wilden glimlachen.─
62Ik vind het wel erg melankoliek dat er zoo velen zijn
63die ’t zoo zwaar tillen doch ben evenwel niet van zins er
64zelf melankoliek om te worden en den opgevatten goeden
65moed weer los te laten. Dat zij verre.─
66Laat melankoliek zijn wie wil.─ Ik heb er genoeg van
67en wil niet anders dan vroolijk zijn als een leeuwerik
68in de lente! Ik wil geen ander liedje zingen dan
69“aimer encore”!2
70Hebt gij/ Theo/ pleizier in dat “nooit neen nimmer”/
71ik geloof waarachtig het tegendeel van U. doch
72er schijnen nu eenmaal sommige menschen te zijn die
73er schik in hebben en misschien sans le savoir/ “natuurlijk
74uit bestwil/ met de beste bedoelingen”/ zich occupeeren om mij
75’t stuk ijs van de borst te rukken en zonder zich zulks bewust te zijn
76meer emmers koud water op mijne vurige liefde gieten dan
77zij zelf wel denken.─
 1v:3
78Doch ik houd het er voor dat vele emmers koud water
79mij vooreerst niet koel zullen maken, old boy.─
80Ik vind het erg onchristelijk/ vooral van christenen/ zoo
81vast te gelooven in dat nooit neen nimmer en zoo weinig of niet
82te hechten aan de magt van het “aimer encore”! en ik verklaar
83niet te begrijpen waar zij het hinken op twee gedachten/
84twijfelmoedigheid & zwaarmoedigheid in dezen/ van daan
85halen.─ En uit welke physica zij de onsmeltbaarheid
86van ijs hebben geleerd is mij desgelijks een raadsel.
87En ’t valt me niet makkelijk zulken als vrienden te
88beschouwen die mij van streek willen brengen of afleiden
89of tegenwerken of met een kluitje in ’t riet sturen.a
90Vindt ge ’t niet erg snugger van de lui dat zij geinsinueerd
91hebben dat ik er mij maar op prepareeren moest dat ik wel eens
92spoedig kon hooren dat zij eene andere/ rijkere partij geaccepteerd
93had, dat zij mooi geworden was & wel een aanzoek zou krijgen,
94dat zij gedecideerd een tegenzin had in mij als ik verder ging
95dan “broeder & zuster” (dat was de uiterste grens)/ dat ’t toch zoo
96jammer zou zijn als ik “intusschen” (!!!)3 eene andere/ mogelijk
97betere kans zou laten passeeren!!!
98O, wie ge ook zijn moogt, die zulke abominaties zegt,
99als ik à contre coeur in bovenstaande regelen herhaal,
100ge zegt ze toch in haast en onhandig en onnadenkend
101immers? ge wilt toch niet dat ik meenen zou dat ge werkelijk
102in den grond van uw hart dermate ijdel en ligtzinnig zijt?
103A Dieu ne plaise, dat dit uw werkelijk ik zou zijn.─

104N’étiez vous des amis/ je vous nommerais lâches
105Car je n’accepte point le joug du désespoir.─4

106Wie nog niet geleerd heeft te zeggen “zij en geen ander”/5
107weet die wat liefde is?─ Toen men mij bovenstaande
108dingen zeide toen voelde ik met geheel mijn hart/ met
109geheel mijn ziel/ met geheel mijn verstand/ “Zij & geen ander”.
110Zwakheid, hartstogt, onverstand, gemis aan wereldkennis
111toont ge als ge zegt “zij en geen ander”/ opperen
112mogelijk sommigen/ “houd een slag om den arm,
113pas er een mouw aan”_─ Dat zij verre!─
114deze mijne zwakheid zij mijne sterkte/ van “haar en
115geen ander” wil ik afhankelijk zijn en ook indien ik ’t kon
116zou ik van haar niet onafhankelijk willen wezen.─  1r:4
117Zij heeft evenwel een ander liefgehad en nog steeds zijn hare gedachten
118in dat verleden en schijnt zij gewetensbezwaren te hebben tegen de
119gedachte zelfs aan eene mogelijke nieuwe liefde.
120Er is een woord evenwel en ge kent het/

121Il faut avoir aimé/ puis desaimé/ puis aimer encore!
122Aimer encore! ma chere, ma trois fois chère, ma bien aimée.─

123Theo/ acht het niet voorbarig/ niet overmoedig van mij
124dat ik vol enthousiasme ben voor de overwinning van het
125Aimer encore! Niet dat ik het reeds verkregen heb of dat
126zij reeds van mij houdt doch ik jaag er naar of ik haar ook
127winnen mogt.─ Zoolang moet ik haar beminnen tot ze
128in ’t eind mij ook bemint.─6
129Ik zag dat zij steeds aan dat verleden dacht en zich
130daarin verdiepte met devotie. Toen dacht ik: hoewel
131ik dit gevoel respecteer en het mij ontroerd en treft/ die
132diepen rouw van haar/ zoo vind ik er toch iets fataals in.
133Dus mag het mijn hart niet week maken maar ik
134moet vast en beslist zijn als een stalen lemmet_
135Ik wil trachten “iets nieuws” te wekken dat ’t oude niet
136weg neemt doch evenwel regt van bestaan heeft.
137En toen begon ik ─ aanvankelijk lomp onhandig maar toch
138gedecideerd en ’t eindigde met het woord “Kee ik heb net
139een gevoel als waart gij mijn naaste en ik Uw naaste in
140'den volsten zin van ’t woord, ik heb U lief als mijzelven” ─
141en toen/ toen zei ze/ nooit neen nimmer..─
142Nooit, neen, nimmer, wat staat daar tegenover ─
143Aimer encore!
144Wie ’t winnen zal ─ ik kan dat niet beslissen ─
145God weet het ─ ik weet alleen dit eene evenwel
146“that I had better stick to my faith”.─7
147Toen ik dezen zomer ’t “nooit neen nimmer” hoorde/
148o God, wat was dat schrikkelijk, hoewel ik er niet
149onvoorbereid op was/ zoo was het evenwel aanvankelijk
150iets verpletterends als de verdoemenis.─ en ja ─
151’t wierp mij voor een oogenblik als ’t ware ter aarde.─
152Toen, evenwel in dien onuitsprekelijken zielsangst/
153rees daar in mij eene gedachte als een helder licht
154in den nacht; deze namelijk: Zoo wie zich kan
155resigneeren die resigneere zich doch indien gij
156kunt gelooven/ zoo geloof!8 Toen stond ik op
157niet als resigneerend doch als geloovig, en had geen
158andere gedachte dan: Zij en geen ander!.─  2r:5
159Gij zult tot mij zeggen/ Waarvan zult ge leven indien ge haar wint_
160of welligt/ ge zult haar niet krijgen_ doch neen zoo
161zult gij niet spreken. Wie liefheeft leeft/ wie leeft werkt/
162wie werkt die heeft brood.
163Er is een God ─ en hij wil dat we zullen liefhebben/9
164dat is ’t eerste vereischte_
165Zoodan ben ik kalm en gerust in dezen en juist dat
166heeft invloed op mijn werk dat mij hoe langer hoe meer
167aantrekt/ juist omdat ik mij bewust ben dat ik er in zal
168slagen. Niet dat ik iets buitengewoons zal worden
169maar iets “gewoons” wel degelijk en dan bedoel
170ik met “gewoon” dat mijn werk gezond en raisonable
171zijn zal en een reden van zijn zal hebben en ergens toe
172zal dienen kunnen. Ik geloof dat niets ons
173zoozeer in de werkelijkheid doet verzeilen dan
174eene werkelijke liefde. En wie in de werkelijkheid
175verzeilt/ is die op een slechten weg_─ Ik meen neen.─
176Maar waar zal ik ’t bij vergelijken/ dat eigenaardig
177gevoel/ die eigenaardige ontdekking “liefhebben”_
178Want werkelijk ’t is eene ontdekking van een nieuw halfrond
179voor een mensch in zijn leven als hij ernstig verliefd raakt.
180En daarom zou ik nu wel wenschen dat gij ook
181maar verliefd raaktet doch daar moet een zij
182bij komen anders is dat natuurlijk een bepaalde
183onmogelijkheid_ Maar ’t is met die zij net als met
184andere dingen/ wie zoekt die vindt/10 hoewel ’t vinden
185zelf een geluk is en geen verdienste van ons_
186Zoeken evenwel is niet overbodig en trouwens wie
187kan ’t laten.─ Wie zoekt niet veel meer dan
188hij zelf wel weet/ sans le savoir somtijds.
189Hoewel men zoeke met de verwachting van te
190vinden zoo is het vinden toch eene verbazende verrassing.  2v:6
191Het is ook een erge verrassing als ge dan wat gevonden
192'hebt en ─ en ─ en ─ dan blijkt U te bevinden
193niet voor een ja en amen doch voor een nooit
194neen nimmer/ dat is aanvankelijk niet
195aangenaam doch verschrikkelijk.
196Maar zoo als Oom Jan teregt zegt/ de duivel is nooit
197zoo zwart of men kan hem nog wel onder
198de oogen zien/11 zoo is ’t ook met een nooit neen
199nimmer. Althans ik voor mij weet dat
200als men het maar moedig aangrijpt/ men daar
201geen berouw van heeft.
202Nu moet gij toch als ge ’t nog niet reeds gedaan hebt/
203vooral wanneer ge dezen ontvangen & gelezen hebt/ bepaald me eens schrijven.
204Want nu verlang ik natuurlijk erg naar een
205brief van U, sedert ik U zoo heb toegesproken als
206ik gedaan heb. Ik geloof niet dat
207ge mij ’t geen ik U gezegd heb zult ten kwade duiden
208maar eigentlijk dat ge min of meer zelf dergelijke
209gedachten hebt omtrent de zaak van de onmisbaarheid
210van een “zij en geen ander” in ’t algemeen.
211Wat hier ook van zij/ schrijf me nu spoedig en
212geloof me (“intusschen”!!!)

213t. à. t.
214Vincent


16 nimmer’s”.─ < nimmer’s.─
34 vooralsnog < voorals nog
140 mijzelven” < mijzelven
192 hebt en ─ < hebt en
top