1r:1
Amsterdam 3 Aug. 1877

Waarde Theo,
Dank voor Uw laatste schrijven, waar ik blijde mede was en waarvoor hartelijk dank. Wat Gij schrijft over het verlies van den Heer Tersteeg, dat namelijk zijn jongste kindje is gestorven,1 heeft mij getroffen en het was mij behoefte hem eens weder te schrijven.
Gisteren een brief van Anna die heden 12.45 komt met van Houten, ben zeer verlangend hen te ontmoeten, op U schijnt hij even als op allen te huis een goeden indruk te hebben gemaakt, wij moeten het maar als eene goede aanwinst beschouwen.
Gij zijt dus bij Mauve geweest en hebt het er goed gehad, hebt gij nog bij hen zijnde geteekend? Bij Weissenbruch was ik ook eens op het atelier, een paar dagen voor mijn eerste vertrek naar Londen en de herinnering aan wat ik daar zag van studies en schilderijen is mij nog zeer duidelijk even als die aan den man zelven.─2 Vertel eens iets van de tentoonstelling die gisteren zal zijn geopend3 als gij weer schrijft, wat zouden de artisten hier op de werf veel dat geschikt is om geschilderd te worden kunnen vinden. Ds Meyes was eenige dagen geleden hier met 2 zijner zoons4 en Oom gaf ons permissie om de werf en de werkplaatsen te gaan zien, de smederijen enz. waren nu natuurlijk aan den gang, dien zondag dat wij er zamen waren stond alles daar stil, was ook met Oom Pompe en Jan5 op het wachtschip de Wassenaar6 dat ook zeer interessant is. Deze week was het huis hier vol volk, Oom en Tante Pompe en Jan, Oom Cor en Vincent,7 Fanny en Bet s’Graeuwen en Bertha van Gogh8 uit Haarlem, laatstgenoemde is een zeer lief meiske.
Was ll. Zondag in de vroegkerk bij Ds Hazebroek9 en des morgens weer in die Oude zijds kapel waarvan ik U reeds vertelde. Ds v. Marken10 preekte er zeer mooi over Matth. IX:9 &c. Jezus zag eenen mensch in het tolhuis zitten genaamd Mattheus en zeide tot hem: Volg Mij, en over het volgende gedeelte van dat hoofdstuk: Jezus at met tollenaren en zondaren.─ Die gezond zijn hebben den medicijnmeester niet van noode maar die ziek zijn.─ Ik ben niet gekomen om te roepen regtvaardigen maar zondaars tot bekeering.─11
Zoo dag bij dag doe ik mijn best er mij in te werken en in het Latijn en Grieksch vooral en heb reeds heel wat themas gemaakt, zamengesteld uit zinnen die mij aan de oude schooldagen herinneren als bv. “Welken zeer uitstekenden wijsgeer hebben de Atheners ter dood veroordeeld? Den zeer braven en wijzen Socrates.─ Ons leven is zeer gelijk aan eene reis en blootgesteld aan zeer vele en zeer groote rampen en ongelukken. De natuur van Odysseus, en de druiven van den wijngaard”.12 Dezen morgen was ik vroeg op, het had des nachts veel geregend maar zeer vroeg brak de zon door de wolken heen, de grond en de stapels hout en balken op de werf waren doornat en in de plassen weerkaatste de lucht geheel goud door de opkomende zon en om 5 uur zag men al die honderden werklieden als kleine zwarte figuurtjes overal heen zich verspreiden. Nog al dikwijls kom ik op de studeerkamer van Oom Stricker. Hij is zeer knap en bezit heel wat mooie boeken en heeft eene groote liefde voor zijn werk en betrekking. Had ll. Maandag een zeer opgewekten brief van Pa uit Helvoirt.13
Van huis hoorde ik dat Gij eene rekening van Dr Coster14 hebt gekregen groot f. 40.─, dat is nog al een kruis en het betalen daarvan zal U herinneren aan het gevoel dat men heeft wanneer een kies getrokken wordt,15 kon ik U maar wat bijstaan, maar dat ik goud noch zilver16 heb dat weet gij wel. Door list moet ik aan geld voor de zakjes in de kerk komen dikwijls, b.v. door het in een tabakswinkel voor centen wisselen van postzegels, maar jongen, al worstelende blijven wij boven17 en Gij weet dat van de armen in het koningrijk Gods wordt gezegd dat zij zalig zijn.─18
 1v:2
Telkens als ik oom Vincent weer zie19 treft mij opnieuw iets onbeschrijfelijk liefs en ik zou zeggen goeds en geestigs dat in Hem is, wat het is weet ik niet, Pa heeft het nog veel meer en Oom Jan heeft het in een anderen vorm en in Oom Cor is het ook, onder honderd menschen zal men er niet altijd één vinden die aan hen herinnert, laat ons hun beeld en hunne gedachtenis maar bewaren. Zou het dat zijn wat Fenelon in zijn Telemaque als volgt beschrijft?20

Celui auquel il s’était adressé par hasard était un étranger qui avait un air majestueux mais cependant quelque chose de triste et d’abattu, il paraissait rêveur quelque fois, à d’autre temps il avait quelque chose soit de très décidé ou d’ému et d’agité. A peine écouta-t-il d’abord la question de Télémaque, mais enfin il répondit: Ulysse, vous ne vous trompez pas, a été reçu chez le roi Alcinous, comme en un lieu où l’on craint Dieu et où l’on exerce l’hospitalité mais il n’y est plus et vous le chercheriez inutilement, il est parti pour Ithaque, si les Dieux irrités21 souffrent enfin qu’il puisse revoir ses Dieux pénates.─ Télémaque le regardait fixement, plus il le regardait, plus il était ému et étonné.─ Cet inconnu, disait-il à Mentor, m’a répondu comme un homme qui écoute à peine ce qu’on lui dit, et qui est plein d’amertume. Je plains les malheureux depuis que je le suis et je sens que mon coeur s’intéresse pour cet homme sans savoir pourquoi. Il m’a assez mal reçu, à peine a-t-il daigné m’écouter et me répondre. Alors Mentor lui dit, Je ne m’étonne point, mon cher Télémaque, de vous voir ému ainsi, la cause de votre douleur, qui vous est inconnue, ne l’est pas à Mentor, c’est la nature qui parle et qui se fait sentir, c’est elle qui attendrit votre coeur. L’inconnu qui vous a donné une si vive émotion est le grand Ulysse.─ Il s’en va tout droit à Ithaque, déjà il est bien près du port et il revoit enfin ces lieux si longtemps desirés. Vos yeux l’ont vu mais sans le connaître, bientôt vous le verrez et vous le connaîtrez ─ et il vous connaîtra mais maintenant les Dieux ne pouvaient permettre votre reconnaissance, hors d’Ithaque. Son coeur n’a pas été moins ému que le vôtre, il est trop sage pour se découvrir à nul mortel, dans un lieu où il pourrait être exposé à des trahisons. Ulysse, votre père, est le plus sage de tous les hommes, son coeur est comme un puits profond, on ne saurait y puiser son secret. Il aime la vérité, et ne dit jamais rien qui la blesse, mais il ne la dit que pour le besoin et la sagesse comme un sceau tient toujours ses lèvres fermées à toutes paroles inutiles. Combien a-t-il été emu en vous parlant! combien s’est il fait de violence pour ne point se decouvrir! que n’a-t-il point souffert en vous voyant. Voilà ce qui le rendit triste et abattu.─

En nu kerel, een hartelijken handdruk in gedachten, laat ons maar geloof blijven hebben in God en blijven aanbidden wat wij weten,22 groet hen bij Mauve en als Gij anderen ziet, vooral ook Uwe huisgenooten, heb het zoo goed mogelijk, van harte wensch ik toe uitkomst te vinden voor de betaling van die rekening, à Dieu en geloof mij

Uw zoo liefh. broer
Vincent

top