1r:1
1Amsterdam 12 Junij 1877

2Waarde Theo,
3Uw brief van 7 Junij ontving ik en was blij daaruit te zien hoe
4Gij te Etten zijt geweest en Gij een goeden Zondag daar hebt gehad/
5het is aardig Pa en het broerken1 U wegbragten tot Dordrecht.─
6En dan schrijft Gij hoe Gij t’huis over Uwe plannen voor de toekomst
7hebt gesproken,2 toen ik het las ging als het ware mijn hart over
8U open, mij dunkt het is zeer goed. Launch out into the deep_3
9Wat ik hoop is nu nog alleen dit ─ dat Gij naar Londen
10gaat vóór dat Gij ook Parijs ziet. Maar wij moeten afwachten
11hoe het gaat. Zooveel heb ik er liefgehad in die twee steden, met
12een gevoel van weemoed denk ik er aan terug en ik zou wel weer met U mede willen bijna, als ik eenmaal zoover
13ben ik een plaatsje in die groote Hollandsche Kerk mag bekleeden dan
14zullen die herinneringen nog wel wat stof om over te spreken geven, vooruit maar in
15geloof en met oud vertrouwen/4 Gij en ik, wie weet of wij elkander
16nog niet eens de hand drukken zooals ik mij dat van Pa en Oom
17Jan herinner in het Zundertsche kerkje, eens toen Oom van de
18reis terugkwam en er in hun beider leven veel was voorgevallen, en
19zij als het ware nu vasten grond onder de voeten voelden.
20Zoodra Gij iets naders hieromtrent hoort schrijft Gij het zeker dadelijk/
21ik hoop wij voor Gij gaan zult nog eens rustig zullen zamenzijn.
22Al schijnt er zoo niet dadelijk gelegenheid, toch kan zoo iets
23spoedig tot stand komen. Maar nog eens, broer, mijn hart
24gaat over U open, ik geloof het plan zeer goed is ─ mijn verleden
25wordt weder geheel levend nu ik denk aan Uwe toekomst.─
26“Ziet Ik maak alle dingen nieuw”5 zal ook misschien spoedig
27Uwe ondervinding zijn.
28Heb zegen dezer dagen_ Zie de dingen rondom U nog eens goed
29aan ─ vergeet ze niet ─ wandel het land nog maar eens door, zooals
30er staat: in de lengte en in de breedte.─6
31Ik heb dagelijks heel wat te doen zoodat de tijd spoedig omgaat
32en de dagen haast te kort zijn ook al rek ik ze wat uit/ ik
33heb zoo’n groot verlangen om vooruit te komen en ook om den
34Bijbel goed en grondig te kennen en ook om veel dingen
35te weten zooals wat ik U schreef over Cromwell.7 “Pas un jour
36sans une ligne”/8 door dagelijks te schrijven/ te lezen/ te werken en mij
37te oefenen zal het met zachtmoedigheid en volharding wel tot iéts leiden_
 1v:2
38Deze week bezocht ik het kerkhof hier, buiten de Muiderpoort/
39er is een boschje voor9 waar het des avonds vooral wanneer de
40zon door de bladeren schijnt mooi is, er zijn ook veel mooie
41graven en allerlei evergreens, en de rozen en vergeetmijniet
42bloeijen er, wandelde ook nog eens naar de Zuiderzee, dat
43is 40 minuten hier vandaan, een dijk over van waar men overal
44weiland ziet en boerderijen die mij telkens aan de etsen van Rembrandt doen
45denken. ’t Is een mooie stad hier/ heden zag ik weer een hoekje
46voor Thijs Maris of Allebé/ nl. woningen achter de Oosterkerk,
47op een binnenplaatsje, ik moest bij den koster10 zijn om te spreken
48over Ooms plaats in de kerk en was in diens huis, verder woonde
49daar nog een schoenmaker &c_, maar men vindt het overal/
50de wereld is er vol van, moge ons eigen hart er maar
51mede vervuld zijn en meer en meer worden. Die koster
52deed mij onwillekeurig denken aan eene houtgravure, van
53'Rethel meen ik, Gij zult die ook wel kennen, “der Tod als Freund”.11
54Die voorstelling heeft mij altijd zeer getroffen, te Londen zag men
55het in der tijd voor bijna alle ramen van de prentenwinkels_ Er
56is een pendant van/ de Cholera te Parijs/12 en van Rethel is ook die
57doodendans.─13
58Hoorde Zondagmorgen Ds Laurillard in de vroegpreek14 over “Jezus wandelde in het
59gezaaide”.15 Hij maakte een grooten indruk op mij ─ in die preek sprak hij
60ook over de gelijkenis van den zaaijer16 & over de man die het zaad in den
61akker strooide en voorts sliep en opstond dag en nacht/ en het zaad sproot uit
62en wies op en werd lang en hij wist zelf niet hoe/17 ook sprak hij over de
63begrafenis in het koren van v_d. Maaten_18 De zon scheen door de ramen ─ er waren niet heel
64veel menschen in de kerk, meest werklieden en vrouwen.─19 Daarna
65hoorde ik Oom Stricker in de Oosterkerk20 over “lof niet uit de menschen maar
66uit God”/21 ook naar aanleiding van het overlijden van H.M.22
67Maandag is Tante Mina en Margreet Meyboom naar Etten vertrokken
68en zag ik hen nog aan het station van de Oosterspoor.23 Terwijl ik
69hen daar opwachtte las ik het volgende in Lamennais:24

70Au fond d’une petite anse, sous une falaise creusée à sa base par les
71flots/ entre les rochers où pendaient de longues algues d’un vert glauque/
72deux hommes/ l’un jeune l’autre âgé, mais robuste encore/ appuyés contre
73une barque de pêcheur/ attendaient la marée qui montait lentement/
74à peine effleuré par une brise mourante_ Se gonflant près du bord/ la
75lame glissait mollement sur le sable avec un murmure faible et doux.─
76Quelque temps après, on voyait la barque s’éloigner du rivage et s’avancer vers
77la haute mer, la proue relevée/ laissant derrière elle un ruban d’écume blanche_
78Le vieillard près du gouvernail regardait les voiles qui tantôt s’enflaient/
79tantot s’affaissaient comme des ailes fatiguées_ Son regard alors semblait chercher
80un signe à l’horizon et dans les nuées stagnantes_ Puis retombant dans ses pensées
81on lisait sur son front bruni toute une vie de labeur et de combat soutenu
82sans fléchir jamais. Le reflux creusait dans la mer calme des vallons où se
83jouait la pétrelle/ gracieusement balancée sur les ondes luisantes et plombées.
84Du haut des airs, la mauve s’y plongeait comme une flêche et sur la pointe noire d’un
85rocher le lourd cormoran reposait immobile. Le moindre accident, un leger
86souffle/  1v:3
87un jet de lumière, variait l’aspect de ces scènes changeantes. Le jeune homme
88replié en soi, les voyait comme on voit en songe. Son âme ondoyait et
89flottait au bruit du sillage, semblable au son monotone et faible dont
90la nourrice endort l’enfant. Soudain/ sortant de sa rèverie, ses yeux s’animent/
91l’air retentit de sa voix sonore: Au laboureur les champs, au chasseur
92les bois, au pêcheur la mer et ses flots, et ses récifs et ses orages. Le ciel
93au-dessus de sa tête, l’abîme sous ses pieds, il est libre, il n’a de maître
94que soi_ Comme elle obéit à sa main, comme elle s’élance sur les
95plaines mobiles/ la frêle barque qu’animent les souffles des airs_
96Il lutte contre les vagues et les soumet, il lutte contre les vents et
97les dompte. Qui est fort, qui est grand comme lui? Où sont les bornes
98de ses domaines_ Quelqu’un les trouva-t-il jamais_ Partout où
99s’épanche l’Ocean, Dieu lui a dit: Va/ ceci est à toi. Ses filets recueillent
100au fond des eaux une moisson vivante_ Il a des troupeaux innom-
101brables qui s’engraissent pour lui dans les paturages que recouvrent
102les mers. Des fleurs violettes, bleues, jaunes, pourprées, éclosent en leur
103sein, et pour charmer ses regards, les nuages lui offrent de vastes
104plages, de beaux lacs azurés/ de larges fleuves, et des montagnes et des
105vallées et des villes fantastiques tantôt plongées dans l’ombre, tantôt
106illuminées de toutes les splendeurs du couchant. Oh! qu’elle m’est douce/
107la vie du pêcheur! Que ses rudes combats et ses mâles joies me plaisent_
108Cependant, ma mère, quand, la nuit, le grain tout à coup ébranle
109notre cabane/ de quelles transes votre coeur est saisi! Comme vous
110vous relevez toute tremblante pour invoquer la Vierge divine
111qui protège les pauvres matelots! A genoux devant son image, vos
112pleurs coulent pour votre fils poussé par le tourbillon dans les ténèbres
113vers les écueils où l’on entend les plaintes des trépassés mêlées à la
114voix de la tempête. Protégez nous, mon Dieu, car nos barques sont si
115petites et Ta mer est si grande.—25

116Dezen morgen kwart voor 5 begon hier een geducht onweer, kort daarop
117kwam in den stortregen de eerste stroom werklieden de poort van de werf in.
118Stond op, en ging op de werf en nam een paar schriften mede naar
119den koepel26 en heb daar gelezen en de geheele werf en dok rondge-
120zien, de populieren en vlier en andere heesters bogen door den
121hevigen wind en de regen kletterde op de houtstapels en het
122dek van de schepen, sloepen en een stoombootje voeren heen en
123weer en in de verte bij het dorp aan den overkant van het IJ27 zag
124men de bruine zeilen snel voortgaan, en de huizen en boomen
125van de Buitenkant en kerken sterker van kleur. Telkens hoorde
126men den donder en zag den bliksem/ de lucht was als op een schilderij
127van Ruysdael en de meeuwen vlogen laag over het water.
128Het was een grootsch gezigt, en eene ware verkwikking na de
129drukkende warmte van gisteren_ Het heeft mij opgefrischt want ik
130'was geducht moede toen ik gisteren avond naar boven ging.─
131Bragt gisteren een bezoek bij Ds Meyes en Mevrouw,28 daar Pa
132mij gezegd had dit te doen en heb met henl. thee gedronken.
133Toen ik er kwam deed Z_W_Eerw_ een middagslaapje en werd ik
134verzocht een half uurtje om te wandelen hetgeen ik ook heb gedaan/
135gelukkig had ik het boekje van Lamenais in den zak en heb daarin gelezen onder
136de boomen langs de grachten, waar de avondzon in het donkere water weerkaatste.
137Toen ben ik er weer heengegaan, en zij deden mij denken aan
138“Winter” van Thorwaldsen_29 toch ziet men dat nog heel wat schooner in Pa en Moe
139maar zooals ik zeide, ook hier was het zoo.─
 1r:4
140De dagen vliegen om, ik ben vier jaar ouder dan Gij en zij gaan
141in mijn gevoel waarschijnlijk sneller dan in het uwe, maar ik vecht er tegen
142door ze maar s’morgens & s’avonds wat te rekken.
143Schrijft Gij weer spoedig? het is jammer dat Mager30 nu after all niet komt.
144Het weer is nu weder opgeklaard en de lucht is blaauw en de zon schijnt helder
145en de vogels zingen, die zijn er nog al veel op de werf en allerlei/
146s’avonds ga ik met den hond er altijd nog eens op en neer wandelen
147en denk dan dikwijls aan dat gedicht “Under the stars”.─

148When all sounds cease, God’s voice is heard, under the stars.31

149De rozen tegen het huis bloeijen ook en in den tuin de
150vlier en jasmijn. Was laatst nog eens op het Trippenhuis32 om
151te zien of die zalen/ die toen wij er zamen waren gesloten waren/
152reeds weer in orde waren, maar het zal nog wel 14 dagen duren
153eer men daar weer komen kan. Er waren toen veel vreemdelingen/
154Franschen en Engelschen/ als ik ze hoor spreken worden er
155heel wat herinneringen in mij wakker_ Toch spijt het mij niet
156ik weer hier terug ben_Life hath quicksands/ life hath snares33
157is een waar woord_
158Hoe gaat het met Mevrouw Tersteeg, als Gij Mauve eens ziet of er aan huis
159komt/ doe dan de groete/ ook bij Haanebeek en Roos.
160Nu moet ik aan mijn werk/ heb heden geen les maar morgenochtend daar-
161entegen 2 uur en dus toch heel wat te doen. De geschiedenis van
162het Oude Testament heb ik doorgewerkt tot en met Samuel/ nu
163begin ik heden avond aan de Koningen, als dat werk af is/ is het eene
164bezitting_ Zoo onwillekeurig als ik zit te schrijven maak ik nu
165en dan een teekeningetje zooals wat ik u onlangs stuurde,34 zoo
166b.v. dezen morgen Elia in de woestijn met stormlucht35 en op den
167voorgrond een paar doornstruiken, het is niet veel bijzonders
168maar het komt mij alles zoo duidelijk voor den geest soms en
169ik geloof ik er op zulke oogenblikken met geestdrift over zou
170kunnen spreken, moge het mij later gegeven worden dat te doen.
171Heb het zoo goed mogelijk/ als Gij eens in de Scheveningsche boschjes
172of aan het strand komt/ groet het dan. Als Gij eens weer hierkomt
173zal ik U hier ook wel mooie plekjes kunnen aanwijzen. Iederen
174dag om naar Mendes36 te gaan moet ik door de Jodenbuurt.37
175Zou wel wenschen Gij Ds Laurillard ook eens hoordet.
176En nu à Dieu, een handdruk in gedachten van

177Uw liefh. broer
178Vincent


53 Freund”. < Freund.
130 toen < toe
160-161 daarentegen < daaren tegen
top