1r:1
Amsterdam 28 Mei 1877

Waarde Theo,
Heden vond Oom Jan nog eenige kleederen die van Hendrik1 geweest zijn die er uitgegroeid is, en vroeg of ik ze kon gebruiken, zeide dat als ik ze met U deelen mogt ik ze heel graag aannam. Hierbij dus een duffelsche broek2 die U in den herfst en winter nog wel te pas zal kunnen komen, tegen dien tijd zult gij al ligt er een noodig hebben, ik heb een zwarte.
Vandaag was het een stormachtigen dag, vanmorgen naar de les gaande keek ik op de brug den kant van de Zuiderzee uit, daar was een witte streep aan den horizon waarboven donker grijze wolken waaruit in de verte den regen in schuine strepen neerkwam, daartegen teekende zich de lange rei huizen met de Oosterkerk3 af.
Gisteren was Oom Jan naar Leiden en was ik dus alleen dien dag, ging des morgens naar de Oosterkerk en hoorde daar eene preek4 over Jes. 55:8 & 9 “Want Mijne gedachten zijn niet Uwe gedachten en uwe wegen zijn niet Mijne wegen, spreekt de Heer. Want gelijk de Hemelen hooger zijn dan de aarde, al zoo zijn Mijne wegen hooger dan Uwe wegen en Mijne gedachten hooger dan ulieder gedachten”.─
Ben des middags naar den zeekant gewandeld en verder den geheelen dag geschreven. Het werk en schrijven gaat nog niet zoo vlug en gemakkelijk als ik zou willen, maar al doende hoop ik te leeren, maar jongen, als ik kon, ik zou wel eenige jaren willen overvliegen, maar het is mijn vertrouwen dat ik er komen zal en dat mijnen mond de volheid der prediking van het Evangelie zal uitspreken en mijne hand die zal schrijven, en dat dat mij gegeven worde dat bid ik maar men moet eerst eenige rust krijgen wanneer men reeds eenige jaren van werk achter zich heeft en voelt men op weg is en hetzelfde doet wat zij die men liefheeft doen.
Dezen morgen was ik op Oom Strickers studeerkamer, die is mooi en er hangt een portret van Calvijn naar Ary Scheffer,5 toch had ik er zoo graag wat meer prenten aan den muur gezien.
 1v:2
Verl. week was ik gekomen tot aan Gen. XXIII, de begrafenis van Sara in den akker dien Abraham kocht om Haar daar te begraven in de spelonk van Machpela,6 en zoo onwillekeurig maakte ik een teekeningetje hoe ik mij die plaats voorstelde, het is niet veel bijzonders maar ik sluit het toch hierin.7
Een goeden brief van huis gisteren, schreef heden terug en ook aan Anna, schrijft Gij ook weer eens spoedig een woordje want ik verlang er weer naar.
Daar juist gaat al het volk van de werf naar huis, dat is iets aardigs. s’morgens vroeg hoort men ze reeds vroeg, ik geloof er ongeveer 3000 zijn,8 het geluid van hunne voetstappen is iets als het geruisch van de zee. Kocht heden morgen van een jood “Tobias” naar Rembrandt, een klein gravuretje, voor zes cents.─9
Gij moet veel groeten hebben van Oom Jan, schrijf Hem een enkel woordje, of wel schrijf een zin in een brief aan mij die ik kan voorlezen om te bedanken voor het goed.─
Hoe maakt Mevrouw Tersteeg het, ben ook verlangend om te hooren of Gij nog bij Mauve zijt geweest.
Binnen kort gaat Tante Mina en het meisje van Paul10 naar Etten, dat is prettig voor t’huis. Pa schreef de kerk was gewit en het orgel geverfd. Gisteren zijn er 3 kinderen gedoopt. Lips11 wordt nog niet beter en de vrouw van Willem van Eekelen12 is ook erg ziek. Hebt Gij gehoord Oom Vincent weer bronchite heeft, en het schijnt erg te zijn ook, gelukkig Oom weer in het land is, en in zijn eigen huis, en dat Pa en Moe hem dagelijks bijna eens komen bezoeken.─
Nu jongen, heb het zoo goed mogelijk, groet Uwe huisgenooten, neem mij niet kwalijk ik het pakje niet frankeeren kan, kerel, schrijf maar eens spoedig en ontvang in gedachten een hartelijken handdruk en geloof mij

Uw zoo liefh. broeder
Vincent
 2r:3 [sketch A]
top