1r:1
1Amsterdam 19 Mei 1877

2Waarde Theo,
3Wat hadden wij een goeden dag zamen,1 die ons wel in het geheugen zal blijven, ik wil
4zorgen dat Gij bij Uwe terugkomst uit Etten2 een brief vindt, t’huis zult gij het ook wel
5goed gehad hebben/ schrijf eens spoedig hoe Gij den dag hebt doorgebragt.
6Hierbij ontvangt Gij iets voor Uwe portefeuille, n.l. eene lithographie naar J. Maris3
7waaronder men wel zou kunnen zetten: eene arme in het koningrijk Gods,4 en eene
8lith_ naar Mollinger,5 hadt Gij die ooit meer gezien, ik nog niet. Had gelegenheid
9bij een boekenjood,a die mij latijnsche en grieksche boeken bezorgt die ik noodig heb, uit
10eene groote partij uit te zoeken en niet duur/ 13 stuks voor 70 cts. Dacht ik er nog
11eenige wilde nemen voor mijn kamertje, dan komt er wat stemming in en
12dat is noodig om gedachten te krijgen en te vernieuwen.
13Ik geef U op wat het is dan weet Gij hoe het er nu uitziet en wat er hangt.
141 naar Jamin6 (die ook op Uw kamertje hangt)/ een naar M. Maris: dat jongetje
15dat naar school gaat/7 5 stuks naar Bosboom8 ─ van der Maten/ Begrafenis in
16het koren9 ─ Israels/ een arme man op den weg s’winters met sneeuw10 en Ostade/ atelier.11
17Dan nog Allebé/ een oud vrouwtje dat op een wintermorgen als de sneeuw op de
18straten ligt water en vuur heeft gehaald,12 dat laatstgenoemde stuurde ik aan
19Cor op zijn verjaardag.13
19aDe boekenjood had nog veel meer mooie maar t’kan niet meer
19blijden en al hang ik zoo het een en ander op/ ga ik toch niet verzamelen.
20Gisteren stuurde Oom Cor mij eene partij oud papier als het blaadje waar
21ik U op schrijf/ is dat niet heerlijk om het werk op te maken?
22Heb veel werk reeds en niet gemakkelijk, maar met zacht moedigheid14 zal
23men daar wel aan wennen, ik hoop maar te denken aan de klimop,
24“which stealeth on though he wears no wings”/15 als de klimop tegen de muren
25zoo moet de pen tegen het papier op.
26Iederen dag ga ik een eind loopen_ Kwam laatst door een zeer aardig gedeelte
27toen ik n.l. den Buitenkant16 afliep tot het Station van de Holl_ spoor toe/17 daar
28zag men de menschen werken met zandkarren &c. aan het IJ18 en kwam door allerlei
29naauwe straatjes met tuinen vol klimop. Het had daar iets van Ramsgate.
30Bij ’t station ging ik links af waar die menigte van molens staan, op een weg aan
31eene gracht met iepenboomen,19 alles daar doet aan de etsen van Rembrandt denken.20
32Dezer dagen begin ik ook aan Algemeene Geschiedenis uit het boek van Streckfus21
33of liever ik ben er reeds aan begonnen. Er komt heel wat kijken, maar
34stap voor stap voortgaan en goed doen wat men doet zal echter wel tot een resul-
35taat leiden, daarop hoop ik vast. Maar er zal tijd overheen moeten gaan:
36het is het getuigenis van velen en niet maar van Corot alleen: il n’a fallu pour
37cela que quarante ans de travail, de pensée et d’attention.22 Voor het werk
38van mannen als Pa en Ds Keller van Hoorn, oom Stricker en zoovele anderen is
39ook heel wat oefening noodig evenzeer als voor het schilderen. En een mensch
40zegt wel eens: hoe kom ik er nog.─
 1v:2
42En eigen werken/ gedachten en opmerking zijn niet genoeg, wij hebben troost
43en zegen en leiding noodig van hooger magt, en die zal ieder die eenigen
44ernst en verlangen naar licht voor zijne ziel heeft ook wel erkennen en ondervinden_
45Droefheid naar God23 werkt als een zuurdeessem in het deeg.24 Moge dat ook
46in de geschiedenis van ons beider leven worden gezien_
47Laat ons maar in God gelooven en ons vasthoudende aan dat geloof op Hem
48vertrouwen:

49'God sprak men stell’ op berg en rots
50Dit woord en eeuwig schrift
51En ieder die dat schrift aanschouwt
52Die leze wat Hij sprak.
53Eens wordt de sterkste rots vergruisd
54En ’t hoogst gebergt stort in
55Maar Mijn genaverbond met U
56Opregten wankelt niet.─25

57Wie maar den goeden God laat zorgen,
58En op Hem hoopt in ’t bangst gevaar,
59Is bij Hem veilig en geborgen,
60Dien redt Hij god’lijk wonderbaar.─
61Wie op den hoogen God vertrouwt,
62Heeft zeker op geen zand gebouwd.─26

63Doende wat de hand vindt om te doen,27 en als wij in eene goede rigting gedrongen
64worden en ons als het ware eene deur geopend wordt/28 in die rigting voort
65werkende, mogen wij iets van het oud vertrouwen29 hebben, hetgeen God
66stort in menig hart,30 in dat van den eenvoudigen zoowel als in dat van
67den aanzienlijken,31 in dat van Aertsen32 zoowel als in dat van Pa of Oom Jan
68of Oom Cor ─ datzelfde hadden ook Rembrandt/ Millet/ Bosboom en
69hoevele anderen niet, ja bijna in iedereen kunnen wij het in meerdere of mindere
70mate opmerken, of ten minste sporen er van.─ Hij is niet verre van een iegelijk onzer_33
71Blijft het met Mevrouw Tersteeg goed gaan34 en zijt Gij al eens naar Mauve
72geweest? Houd U maar ferm gelijk Gij ook doet, er kunnen nog goede dagen
73in de toekomst voor ons liggen als God ons leven wil sparen en Zijn zegen
74geven op ’t geen wij doen. Zult Gij nog ooit bij mij in een of ander kerkje
75zitten, God geve het, en ik geloof dat Hij het geven zal. Laat ons intusschen
76maar dankbaar zijn voor onze gewone dagen ─ als er niets bijzonders ons ontmoet
77ook/ en als wij een goed gebed weten laat ons het dan bidden zoo als dat wat Pa eens
78bad op een Oudejaarsavond toen het erg koud was en de winter voor allen en ook voor
79ons huis niet gemakkelijk ─ dat gebed kwam uit het geheim Zijns harten: Verbind
80Gij o Heer ons innig aan elkaar en laat de Liefde tot U die banden meer
81en meer versterken,35 bewaar ons voor alle kwaad,36 vooral voor het kwaad der
82zonde. Vader wij bidden U niet dat Gij ons uit de wereld wegneemt maar dat
83Gij ons bewaart voor den booze.37
83a“Bewaar ons voor al te groot zelfverwijt”_ Geef ons genade te vinden in de oogen van38 hen aan
83bwie wij het innigst zijn verbonden en in de oogen van wie na ons zullen komen_
83Als ik zoo’n schilderij van Ruysdael/ v. Goyen/
84Bosboom en zoovele anderen aanzie denk ik telkens aan dat woord: Als droevig zijnde
85maar altijd blijde,39 aan wee-moed.40
86Komt Gij nog eens meer op een Zondag op het studeerkamertje41 en gaan
87wij nog eens zamen naar ’t Scheveningsche kerkje,42 ik hoop het.
88Groet Uwe huisgenooten en ontvang in gedachten een handdruk van

89Uw zoo liefh. broer
90Vincent

91Gisteren zag ik nog een portret van Michelet43 en
92keek het nog eens goed aan en dacht aan “sa vie
93d’encre et de papier”.─44 s’avonds ben ik moe en kan niet zoo vroeg opstaan als ik wil
94maar dat zal wel weer bij komen en ik hoop er mij toe te dwingen.─

41 »Tweede Pinksterdag hoop ik des middags en des avonds bij Oom Stricker te zijn.─


49 stell’ < stel’
41 In the left margin on p. 1 (‘Amsterdam [...] nog’).
top