1r:1
1Dordrecht 28 Februarij 1877

2Waarde Theo,
3Schrijf weer eens spoedig als Gij een oogenblikje kunt vinden/
4houdt U ferm, wees sterk en Hij zal Uw hart versterken.1
5Schreef gisteren nacht iets voor ons dat ik hierbij stuur/2
6lees het maar eens.–
7Gisteren nacht kwam ik om 1 uur van het kantoor
8en wandelde de Groote Kerk nog eens om en toen
9de grachten langs en voorbij die oude poort3 naar de
10Nieuwe kerk4 en toen naar huis. Het had gesneeuwd
11'en het was alles zoo stil/ alleen zag men nog een lichtje
12hier en daar in eene of andere bovenkamer en in de
13sneeuw het zwarte figuur van den klapperman.5 Het
14was hoog water en door de sneeuw schenen de grachten
15en de schepen donker. Het kan daar zoo mooi zijn
16bij die kerken. De lucht was grijs en nevelachtig
17en de maan scheen er flaauw doorheen.–
18Dacht aan U toen ik zoo liep en t’huis komende
19schreef ik wat ik U zend. Het is misschien wel een
20tijd voor U waarin men behoefte heeft aan “een psalmtoon
21'van ’t verleden en een klachte van het Kruis”.–6

21aEn zie, ik meende in stille nacht
21bZijn stem te hooren zoo teer, zoo zacht.–7

22Gij hebt immers een de Genestet.8 Lees daar maar  1v:2
23veel in.–
24Pa zond mij eens toen ik te Parijs was:9

25Toen ik een knaap was.10

26Toen ik een knaap was in ’t zorglooze leven
27Gordde ik mij zelven en liep naar mijn lust
28Vrij in mijn wandlen en zoeken en streven
29Vrij in mijn droomen mijn reizen mijn rust.

30Straks ook voor mij is de ure gekomen
31Ure van roeping van ernst en gena
32Dat in mijn ziele de stem werd vernomen
33Hebt ge Mij lief en mijn ziele sprak: ja.–

34Sinds mij dat uur uit mijn droomen kwam wekken
35Leidt mij een ander, ook waar ik niet wil
36Leert mij de handen steeds williger strekken
37Volgen en dragen, Ach, vroolijk of stil

38Toch nu de Meerdre gebiedt in mijn leven
39Vinde ik trots banden en zielstrijd en smart
40Wat ik eerst vruchteloos zocht in mijn leven
41Vrijheid en vrede voor ’t rustlooze hart.–

42Daar is geen Priester die Hem verklaart
43Maar Hem zoekt niemand vergeefs op aard.–

44Schoon geen Elia toch zweefde ook mij
45Na storm en onweer de Heer voorbij.–

46Schrijf U in haast tusschen mijn werk in/ à Dieu,
47 een hartelijken handdruk in gedachten
48 van

48*Uw zoo liefhebbenden broeder
49Vincent

 2r:3
50Een gebed van de zonen der pastorie, van de kinderen van
51den dienaar des Evangelies; van hen die werden gezegend
52door hun Vader toen zij hun ouderlijk huis verlieten en voor
53wie hunne Moeder bad op dien dag “Vader ik bid U niet dat
54Gij hen uit de wereld wegneemt maar dat Gij hen bewaart
55voor den booze_11 Een gebed van de kinderen van vele gebeden/
56een gebed van twee broeders die zoo lang sliepen met elkander
57op het bovenkamertje in dat ouderlijk huis.

58En zij hieven hunne stem op en zij weenden.12

59o Heer, wij hebben lief het licht van Uwe zon en het geruisch van
60Uwe zee; wij zien op naar den Hemel en hebben lief de starren
61wier heir Gij in getale voortbrengt/ die Gij allen bij name
62roept.–13 Wij hebben zeer lief den morgenstond als Gij Uwe zon
63doet opgaan over boozen en goeden/14 en de avondstond en het
64ondergaan van die zon spreekt tot ons van den avondzang uit ons
65vaderlijk huis:

66Ik weet aan Wien ik mij vertrouwe
67Al wisselen ook dag en nacht
68Ik ken de rots waarop ik bouwe
69Hij feilt niet die mijn heil verwacht
70Eens, aan den avond van mijn leven
71Breng ik van zorg en strijden moe
72Voor elken dag mij hier gegeven
73U hooger/ reiner loflied toe.–15

74Zoo blij de landman moe van ’t ploegen
75De neigende avondschemering groet
76Zoo blij zien wij na al ons zwoegen
77Dat onze dag ten einde spoedt
78Niet altoos zal de hope kwijnen_16

79o Vreugd die alle smart verbant
80Daar is de vreemdelingschap vergeten
81En wij/ wij zijn in ’t Vaderland.17

82Maar als wij Uwe werken bewonderen/ ach! dan voelen wij
83het toch/ ook dan wanneer wij voor de schoonheid van Uwe schepping
84U danken, dat wij daar geen voldoenden troost voor ons leven
85kunnen vinden; het licht der zon en den glans der sterren,
86Heer, dat is het niet, dat kan ons niet voldoen en wij hebben
87een ander en beter licht noodig – het licht van den geest
88en het gevoelen dat in Jesus Christus was18 – de Liefde tot U/
89tot Christus en tot elkander in Hem – het licht eener
90Liefde die dringen kan19 en een vuur van ijver kan doen
91ontbranden in het hart.
92Wij weten het dat alle werk Gods werk is en dat daar iets
93goeds is in alle werk20 maar ook dat is het nog niet, en
94dikwijls zijn wij geneigd om te vragen met het oog op de schoon-
95heid der natuur “wend mijne oogen af, dat zij geene ijdelheid
96aanschouwen”21 en met het oog op ons werk “wij werken voor dat
97'wat niet verzadigd en voor wat niet voldoet”22 – wat wil toch dat
98zeggen: werk niet om de spijze die vergaat maar werk om
99de spijze die blijft tot in het eeuwige leven.23
100Daar is eene vraag in ons “Wat moeten wij doen om zalig
101'te worden?” – en het antwoord op die vraag is “Gelooft in den
102Heer Jezus Christus en gij zult zalig worden”_24 Zoo gij gelooft zult
103gij de heerlijkheid des Heeren zien/25 Hij zal Zijn volk zalig maken
104van hunne zonden_26
 2v:4
105Wij zijn omringd door verzoekingen van allerlei aard van gevaren
106'voor het kostbaarste dat wij hebben/ “ons hart en onze ziel”.– Wij zijn
107reeds ver genoeg gevorderd op den levensweg om te weten dat wij
108zamenhangen uit groote nooden en behoeften en ellenden/
109dat wij niet kunnen staan in eigen kracht maar alleen door
110Uwe genade en door de bescherming van Uwe Liefde en de
111leiding van Uwen Geest. In Uwe handen o Abba Vader!
112bevelen wij ons hart.–27 Vader wij bidden U niet dat Gij
113ons uit de wereld wegneemt maar wij bidden en smeeken
114U dat Gij ons bewaart voor den booze.–28 Wees Gij onze bewaarder
115en onze schaduw aan onze regterhand29 en leer ons U te
116vreezen en U gedurig ons voor oogen te stellen_

117Neig ons hart en voeg het zaam
118Tot de vrees van Uwen naam.–30

119Gij weet het o Heer/ dat wij Uw woord liefhebben met eene
120oude/ oude, diepgewortelde/ eigenaardige, vurige en
121zeer teedere Liefde/ dat wij gelooven dat Hemel en Aarde
122zullen voorbijgaan maar dat Uwe woorden geenszins
123zullen voorbijgaan31 en ook dat geen haar valt van ons hoofd
124zonder den wil van Onzen Vader die in de Hemelen is.–32
125Wij gelooven in U en wij hebben U lief en al leven wij in de alledaagsche
126dingen/ toch is het oog onzer ziele gevestigd op U,33 ja onze ziel
127wacht op den Heer, meer dan de wachters op den morgen.34

128Nog juicht ons toe die zaalge nacht
129Waarin ’t gestarnt met nieuwe pracht
130En ’t Eng’lenheir met nieuwe vreugd
131Zich over Jezus’ komst verheugd.35

132Hij die ons leidt door ’t aardsche dal
133Die nimmer ons verlaten zal
134Heeft Zijne Liefde en trouw verpand
135Voor onze komst in ’t Vaderland.36

136Middelpunt van ons verlangen
137Trooster van ’t ontrust gemoed
138Jezus onze dank’bre zangen
139Loven Uwen Liefdegloed.
140Gij woudt van den Hemel dalen
141Op deez diep bedorven Aard
142En voor ons de schuld betalen
143Die ons bang gemoed bezwaart.37

144Liefde in U is al ons leven
145Gij/ Gij zijt ons hoogste goed
146Ja Uw kruis heeft ons gegeven
147Wat ons eeuwig juichen doet
148O hoe zijn we aan U verbonden
149Jezus, Redder s’Vader’s zoon
150Onze harten, onze monden
151Juichen dankbaar tot Uw troon.38

152En toch o Heer, heden zijn wij arm, en vol van droefheid en
153wij beven op Uw woord.– Ja wij hebben Uw Bijbel lief en zijn
154zonen van Uw Bijbel. Uw volk is ons volk en Gij zijt onze God_
155Dwing ons niet om U te verlaten/ om van achter U weder te keeren
156want Heer tot Wien zouden wij heengaan_39 Gij hebt de woorden des
157Eeuwigen Levens.40 Wien hebben wij nevens U in den Hemel/ nevens U
158lust ons ook niets op Aarde.–41 Ja wij hebben ze lief die oude
159verhalen en ons hart is brandende in ons42 als wij ze lezen of als
160wij er aan gedachtig zijn. Wij beven op Uw woord met innerlijke ont-
161roering:43 Alzoo lief heeft God de wereld gehad dat Hij Zijn eengeboren
162Zoon gezonden heeft opdat een iegelijk die in Hem gelooft niet ver-
163derve maar het Eeuwige leven hebbe.44 En dit is het Eeuwige leven/ U
164te kennen/ den eenigen waarachtigen God/ en Jezus Christus dien
165Gij gezonden hebt.45 En zoo wie niet heeft liefgehad die heeft  2v:5
166God niet gekend want God is Liefde.46 En de Liefde vergaat
167nimmermeer maar bedekt alle dingen/ gelooft alle
168dingen en hoopt alle dingen/ gelooft alle dingen.47 Het
169Geloof nu is een vasten grond der dingen die men hoopt en
170een bewijs voor de dingen die men niet ziet.48 En daar is
171in de Liefde geene vrees want de volmaakte Liefde sluit
172de vrees buiten.–49
173Heer wat is de mensch dat Gij hem gedenkt en de Zoon
174des menschen dat Gij hem bezoekt_50 Wij beven op Uw woord met
175innerlijke ontroering, wij ongetroosten/ van den wind voortgedrevenen_51
176'“Ik heb U liefgehad met eene eeuwige Liefde”_52 Kan ook eene
177vrouw haar kind vergeten, en indien zij ook vergate/ zoo
178zou Ik U toch niet vergeten.53 Ik zal U troosten als één
179dien zijne Moeder vertroost.54 Heer Gij doorwondt maar
180Uwe handen heelen.55 Uwe wegen zijn hooger dan onze wegen
181en Uwe gedachten zijn hooger dan onze gedachten; zoo hoog als
182de Hemel is boven de aarde.56 Gij o Heer kunt onze ongeregtig-
183heden van ons doen zoo ver als het Oosten is van het Westen57
184en al waren onze zonden als scharlaken/ Gij o Heer kunt ze
185wit maken als sneeuw.58 En Gij die ons roept zijt getrouw/
186Die het ook doen zult.–59 Gij, Gij alleen kunt doen boven
187bidden en boven denken,60 en zoo wij genade verkrijgen wie zal
188zeggen hoe hoog gena kan stijgen.–61
189Daarom, omdat wij U zoo noodig hebben, even als de
190discipelen in de oude dagen op den weg toen de avond was
191gevallen en de zon was ondergegaan, dringen wij U zeggende
192blijf bij ons_62 Maak woning in ons hart63 en geef ons dien
193anderen Trooster dien Gij beloofd hebt aan een iegelijk die
194er U om bidt/ namelijk den geest der waarheid64 die ons in
195de waarheid leiden zal_65 Uwe Liefde is ons wonderbaar/
196uwe Liefde is ons beter dan de liefde der vrouwen_66 Gij
197zijt een vriend die zich vaster klemt dan een broeder.–67
198Wij zijn als onbekenden en nogthans bekend voor U/ maak
199ons geheel en al en door en door Droevig maar altijd blijde_68
200Leer ons trage handen op te richten en slappe knieën te ver-
201sterken,69 leer ons wanneer wij gevallen zijn weder opstaan
202en wanneer wij in duisternis gezeten zijn/ wees Gij ons dan een
203licht.70 Wij hebben ook Uwe duistere woorden lief “Die in duisternis
204'zaten en in schaduwe des doods hebben een groot licht gezien”/71
205zij hebben gezien in hunne verbeelding Jezus Christus en dien
206gekruist72 en Dien in Ghetsemané_ Zij hebben gezien het beeld der
207slang door Mozes verhoogd in de woestijn en zij hebben ge-
208zien en begrepen en zijn tot U gekomen opdat zij het leven
209hebben mogten.73 Zij hebben gezien op U en hebben geloofd in
210U en Gij gaaft hen het water des levens om niet.74 Maak ook
211ons Christenen – leer ons Christus kennen in Zijne volle
212waarde en leer ons wat het beteekend: Komt allen tot Mij,  2r:6
213gij die vermoeid en belast zijt en Ik zal u ruste geven_
214Neemt mijn juk op en leert van Mij dat ik zacht moedig ben
215en nederig van hart en gij zult rust vinden voor Uwe zielen
216want mij juk is zacht en Mijn last is ligt,75 maar toch zoo
217wie niet haat ook zelfs zijn eigen leven die kan Mijn
218discipel niet zijn.–76
219Zonder U o Eeuwig wezen, ach wat was de mensch op Aard!77
220Maar Gij zijt gekomen om gevangenen te prediken loslating
221en den blinden het gezicht en te genezen die gebroken waren
222van hart.78 Gij zijt gekomen om te zoeken wat verloren was79
223en om te zijn den medicijnmeester van wie ziek zijn.80
224Daarom bidden wij tot U o Christus Consolator, zeggende/
225Genees ons en wij zullen genezen zijn/ bekeer ons en
226wij zullen bekeerd zijn/ behoud ons en wij zullen behouden
227zijn.81 Geef ons het beste dat er in de wereld en in het leven is/
228den band der Liefde tot U, die ons nooit loslaat/ zelfs dan niet
229wanneer wij het meeste lijden en die ons zelfs een welbehagen
230leert vinden in zwakheden en benaauwdheden en nooden en
231smarten van allerlei aard_82 In Uwe handen bevelen wij83 dit
232ons aller hoogste goed/ namelijk dat leven in eerbiedige en
233geloovige en eenvoudige gemeenschap met U in het gebed.
234Geef ons den geest des gebeds en der smeeking tot U.–
235Moge levenservaring ons oog eenvoudig84 maken en het meer
236en meer vestigen op U/ maak ons aanbidders in geest en
237in waarheid,85 maak ons armen in Uw koninkrijk.86 Geef dat de
238liefde tot U ons dringe87 om ijverig te zoeken in Uw Woord en
239geef dat de droefheid naar God in ons werke eene onberouwelijke
240keuze tot zaligheid.88 Uw woord is een licht op ons levenspad en een
241lamp voor onzen voet.89 De mensch zal bij brood alleen niet
242leven maar bij alle woord dat uit den mond Gods uitgaat_90
243Gij zijt het brood des levens dat uit den Hemel nedergedaald is91 en
244zoo wie van U begeert het levend water van Uw woord/ het zal in hem
245worden tot eene bron des levenden waters_92 Zoo wie van dat
246brood eet en van dat water drinkt/ hij zal in eeuwigheid niet
247hongeren en niet dorsten.93 Geef ons niet uit dit leven te gaan
248zonder onze Liefde tot U op de eene of andere wijze openlijk aan den
249dag te hebben gelegd. Verbind Gij o Heer/ ons innig aan elkaar en laat de
250Liefde tot U dien band meer en meer versterken.94 Bewaar ons voor alle kwaad/95
251vooral voor het kwaad der zonde. Geef ons de heiligmaking96 en de weder-
252geboorte97 waarvan Uw woord spreekt/ in U kunnen ten allen tijde alle
253dingen nieuw worden_98 Wij meenen ook eene goede zaak van U te begeeren99
254als wij U bidden ons IN UWEN TIJD100 een ring aan den vinger te geven
255en ons Haar te doen ontmoeten op onzen weg en ons te maken tot mannen
256en vaders. Breng ons aan den overkant/ want Heer wij zijn ruste-
257loos tot wij rusten in U.101 Toen wij kinderen waren spraken wij als kinderen/
258waren wij gezind als kinderen/ overleiden wij als kinderen/ maar nu wij
259mannen worden/ help ons te niet doen hetgeen eens kinds is_102 Yet Lord/
260keep our memory green/ yea evergreen.–103

261Doe ook voor ons de Ure eens komen
262Ure van roeping van ernst en gena
263Dat in ons harte de stem wordt vernomen
264Hebt ge Mij lief en de ziele spreekt: ja!104

265Omdat wij zonen zijn hebt
266Gij den geest Uws zoons uitgezon-
267den in onze harten die in ons roept
268Abba Vader!105 Nogmaals bevelen
269wij ons aan in Uwe liefde/ in
270Uwe handen bevelen wij ons hart en ons leven_ Wees Gij den Hoorder onzer
271gebeden en van die van onze Ouders en laat ons niet los voor
272dat Gij ons zegent/106 nu niet en nooit_
273Amen ja Amen.–

 3r:7
274Psalm 42
275Gelijk een hert schreeuwt naar de waterstroomen, alzoo schreeuwt mijne
276ziel naar God.– Mijne ziel dorst naar God/ naar den levenden God: wanneer
277zal ik ingaan en voor Gods aangezigt verschijnen?– Mijne tranen zijn mij
278tot spijs dag en nacht; omdat zij den ganschen dag tot mij zeggen: Waar is
279uw God?– Ik gedenk daaraan, en stort mijne ziel uit in mij, omdat ik plagt
280henen te gaan onder de scharen, en met hen te treden naar Gods huis, met
281eene stem van vreugdegezang en lof/ onder de feesthoudende menigte.–
282Wat buigt gij u neder, o mijne ziel, en zijt onrustig in mij? Hoop op God
283want ik zal Hem nog loven voor de verlossingen Zijns aangezigts.
284O mijn God! mijne ziel buigt zich neder in mij, daarom gedenk ik Uwer
285uit het land der Jordaan en uit Hermon, uit het klein gebergte.–
286De afgrond roept tot den afgrond, bij het geruisch Uwer watergoten; al
287Uwe baren en al Uwe golven zijn over mij heengegaan.–
288Maar de Heer zal des daags Zijne goedertierenheid gebieden, en des
289nachts zal Zijn lied bij mij zijn, het gebed tot den God mijns levens.
290Ik zal zeggen tot God: Mijne steenrots! waarom vergeet Gij mij? waarom
291ga ik in het zwart vanwege des vijands onderdrukking? Met eenen dood-
292steek in mijne beenderen honen mij mijne wederpartijders, als zij den
293ganschen dag tot mij zeggen: Waar is uw God?
294Wat buigt gij U neder, o mijne ziel? en wat zijt gij onrustig in mij ? Hoop
295op God, want ik zal Hem nog loven; Hij is de menigvuldige verlossing
296mijns aangezigts, en mijn God.–

296aOmdat gij zonen zijt heeft God den geest Zijns
296bzoons uitgezonden in uwe harten, die tot Hem
296croept/ Abba! Vader!–107

297Zijt gij beroerd/ ontsteld, verlegen
298Zoo zondig niet, verzaak uw wil
299Spreek in u zelf, herdenk uw wegen
300En zwijg in God ootmoedig stil_108

301Schoon velen twijfelmoedig vragen
302Wie zal ons ’t goede nog doen zien?
303Doe Gij, o Heer, na ’t angstig klagen
304Ons ’t lieflijk licht Uws aanschijns dagen
305En wil Uw rijke gunst ons bien.–109

306Psalm 23
307De Heer is mijn herder, mij zal niets ontbreken.– Hij doet
308mij nederliggen in grazige weiden/ Hij leidt mij zachtkens aan
309zeer stille wateren.–
310Hij verkwikt mijne ziel; Hij leidt mij in het spoor der geregtigheid
311om Zijn’s naams wil.–
312Al ging ik ook door een dal der schaduwe des doods, ik zoude
313geen kwaad vreezen, want Gij zijt met mij; Uw stok en Uw staf, die
314vertroosten mij.–
315Gij rigt de tafel toe voor mijn aangezigt;110 Gij maakt mijn hoofd
316vet met olie, mijn beker is overvloeijende.–
317Immers zullen mij het goede en de weldadigheid volgen al
318de dagen mijns levens; en ik zal in het huis des Heeren blijven
319in lengte van dagen.–111

320Wie heeft lust in grijze haren, en in het woord des
321Heeren dat is een licht op het levenspad en een
322lamp voor den voet_112 Let op den vrome, en zie naar
323den opregte, want het einde van dien man zal vrede zijn.113

324“Rien ne trouble sa fin, c’est la fin d’un beau jour.–”114

 3v:8
325Psalm 25
326Tot U o Heer/ hef ik mijne ziel op, mijn God op U vertrouw ik/
327laat mij niet beschaamd worden.–115 Heer! maak mij Uwe
328wegen bekend, leer mij Uwe paden. Leid mij in Uwe waarheid
329en leer mij, want Gij zijt de God mijns heils; U verwacht ik den
330ganschen dag.– Gedenk Heer! Uwer barmhartigheden en Uwer
331goedertierenheden, want die zijn van eeuwigheid.– Gedenk niet
332der zonden mijner jongheid, noch mijner overtredingen, gedenk
333mijner naar Uwe goedertierenheid, om Uwer goedheid wil, o Heer!
334De Heer is goed en regt, daarom zal Hij de zondaars onder-
335wijzen in den weg. Hij zal de zachtmoedigen leiden in het regt
336en Hij zal den zacht-moedigen Zijnen weg leeren.116 Alle
337paden des Heeren zijn goedertierenheid en waarheid, den-
338genen die Zijne getuigenissen onderhouden.–
339Om Uws naams wil zoo vergeef mijne ongeregtigheid want
340die is groot. Wie is de man, die den Heer vreest? Hij zal
341hem onderwijzen in den weg dien hij zal hebben te verkiezen_
342Zijne ziel zal vernachten in het goede, en zijn zaad zal
343de aarde beërven. De verborgenheid des Heeren is voor
344degenen die Hem vreezen, en Zijn verbond, om hun die bekend
345te maken. Mijne oogen zijn gedurig op den Heer,
346want Hij zal mijne voeten uit het net uitvoeren.–
347Wend U tot mij en wees mij genadig, want ik ben eenzaam
348en ellendig.– De benaauwdheden mijns harten hebben zich
349wijd uitgebreid; voer mij uit mijne nooden. Zie mijne ellende
350en mijne moeite aan, en neem weg al mijne zonden.–
351Zie mijne vijanden aan want zij vermenigvuldigen en zij hebben tegen
352mij iets wreveligs_117 BEWAAR MIJNE ZIEL, en red mij; laat mij niet
353beschaamd worden, want ik betrouw op U.–
354Laat opregtheid en vroomheid mij behoeden, want ik verwacht
355U.–
356o God! verlos Israel uit al zijne benaauwdheden.–

357Vele zijn de nooden des regtvaardigen maar uit die
358allen redt hem de Heer.–118

358aMaak ons tot Heeren omdat
358bwij zijn Uwe getrouwe dienaren
358cen Uwe aanbidders in Geest en in waar-
358dheid.119 Amen ja Amen.–

359Heer neem Uwen heiligen Geest niet weg van de zonen/
360van hunnen Vader en van huns Vaders huis, en geef
361hun voor de deur van hun eigen huis te staan voor zij
362het zelf weten/ hoewel zij nu zeggen/ hoe komen wij er nog_
363geef ons in dat huis te wonen vele dagen120 en dat dat den weg
364zij naar “Het huis des Vaders waarin vele woningen zijn_121 geef
365ons ook voor de deur van dat Huis te staan voor wij het zelf weten/
366hoewel wij nog dikwijls zeggen zullen “hoe komen wij er nog?” en
367geef ons daarin te wonen met de gezaligden die ons toeroepen

368Wat gij nu zijt was ik voor dezen
369wat ik nu ben zult gij eens wezen!122

369*Geef dat de
370Liefde van Christus ons dringe_123 Amen ja Amen.

371Geef ons Haar te ontmoeten op onzen weg, geef dat Mevrouw van Gogh nog eens voor ons in den
372wagen zitte_124 Amen.

 3v:9
373Psalm 91
374Die in de schuilplaats des Allerhoogsten is gezeten, die zal vernachten
375in de schaduw des Almachtigen. Ik zal tot den Heer zeggen:
376Mijne toevlugt en mijn burg! mijn God op Wien ik vertrouw! Want Hij
377zal u redden van den strik des vogelvangers, van de zeer verder-
378felijke pest.– Hij zal U dekken met Zijne vleugelen, en onder
379Zijne vleugelen zult gij betrouwen. Zijne waarheid is eene
380rondas en beukelaar. Gij zult niet vreezen voor den schrik
381des nachts, voor den pijl die des daags vliegt. Voor de
382pest die in de donkerheid wandelt, voor het verderf dat op den
383middag verwoest. Aan Uwe zijde zullen er duizend vallen
384en tien duizend aan Uwe regterhand; tot U zal het niet
385genaken. Alleenlijk zult gij het met uwe oogen aanschouwen!
386en gij zult de vergelding der goddeloozen zien.– Want
387Gij Heer zijt mijne toevlugt; den Allerhoogste hebt
388gij gesteld tot uw vertrek.– U zal geen kwaad wedervaren
389en geene plaag zal Uwe tent naderen. Want Hij
390zal zijne Engelen gebieden, en van U bevelen, dat
391zij U bewaren in al Uwe wegen. Zij zullen U op
392de handen dragen, opdat gij Uwen voet aan geen
393steen stoote.– Op den fellen leeuw en de adder zult
394gij treden, gij zult den jongen leeuw en den draak vertrappen.
395Dewijl hij Mij zeer bemint, spreekt God, zoo zal
396Ik hem uithelpen; ik zal hem op eene hoogte stellen,
397want hij kent Mijnen naam. Hij zal Mij aanroepen
398en Ik zal hem verhooren; in de benaauwdheid zal
399Ik bij hem zijn, Ik zal hem er uittrekken, en zal
400hem verheerlijken. Ik zal hem met lengte van dagen
401verzadigen, en Ik zal hem mijn heil doen zien.–

402Heer laat ons niet los voor dat Gij ons
403zegent.125 Vader, in Uwe handen bevelen
404wij onzen Geest/126 onze ziel en ons hart/
405maak ons Christenen en droevig
406maar altijd blijde_127
407Amen.–

408Wat zijn wij toch al oude vrienden, laat ons het maar blijven!128


11 alleen < allen
21 Kruis”.– < Kruis.–
97 voldoet” < voldoet
101 worden?”– < worden? –
106 ziel”.– < ziel..–
176 Liefde”. < Liefde
204 gezien” < gezien
top