1r:1
Dordrecht 26 Febij 1877

Waarde Theo,
De uren die wij zamen waren zijn spoedig om geweest,1 dat wegje achter het station waar wij de zon zagen ondergaan over de velden, en de avondlucht spiegelen in de slooten en waar die oude met mos begroeide boomstammen staan en het molentje in de verte, daar zal ik nog wel eens wandelen met de gedachte aan U.–
Hierbij die photographie “the Huguenot”,2 hang die op Uw kamertje.– De geschiedenis kent Gij, hoe een jong man, op den dag die den St Bartholomeus nacht vooraf ging, door zijn meisje, dat wist wat er des nachts gebeuren zou, werd gewaarschuwd,– hoe zij Hem het teeken waaraan de Katholieken zouden te herkennen zijn, een witten band om den arm, wilde doen dragen.– Dat wilde hij echter niet doen, zijn Godsdienstig geloof en zijn Plicht waren hem liever dan zijn meisje.–3
Weet niet of ik U reeds vroeger dat gedicht van Longfellow zond dat ik hierbij overschrijf,4 het heeft mij dikwijls zeer aangetrokken, en zal het U misschien ook doen.–
Ben blij dat wij nog zamen de schilderijen van Scheffer5 hebben gezien, s’avonds ben ik naar Mager toegeweest die bij den voorlezer van de Luthersche kerk woont in een echt oud Hollandsch huis.6 Hij heeft daar een aardige kamer, wij zaten nog een heelen tijd zamen  1v:2 te praten, hij vertelde van Menton7 en van een Kersfeest dat hij daar had bijgewoond en ik vertelde hem uit “de wijde wijde wereld”,8 dat is toch zoo’n mooi boek.–
Dank er voor dat Gij gisteren naar hier kwaamt en laten wij maar zoo min mogelijk geheimen voor elkaar blijven hebben.–9 Daar zijn wij broeders voor.–
Heb vandaag nog al druk werk gehad, eene menigte kleinigheden – maar die hooren tot den plicht – als men geen gevoel van plicht had, wie zou dan zijne gedachten ook maar eenigzins bij elkaar kunnen houden maar door het gevoel van plicht worden de dingen geheiligd en aaneengeschakeld en maken veel kleinen één groot.–
Schrijf eens spoedig hoe gij zijt t’huis gekomen en of het wandelen en de reis U niet opgebroken is.– Ben verlangend naar een brief van U, ook om te hooren of Gij naar Etten gaat.–
Ontvang in gedachten een handdruk en geloof mij

Uw liefh. broer
Vincent

 1v:3
The light of stars.10

The night is come, but not too soon,
And sinking silently
All silently the little moon
Drops down beneath the sky.–

There is no light in earth or heaven
But the cold light of stars
And the first watch of night is given
To the red planet Mars.

Is it the tender star of love
The star of love and dreams
Oh no! from that blue tent above
A hero’s armour gleams.

And earnest thoughts within me rise
When I behold afar
Suspended in the evening skies
The shield of that red star.

O star of strength I see thee stand
And smile upon my pain
Thou beckonest with thy mailed hand
And I am strong again.–

Within my breast there is no light
But the red light of stars
I give the first watch of the night
To the red planet Mars.

The star of the unconquered will
He rises in my breast
Serene and resolute and still
And calm and selfpossessed.–

 1r:4
And thou too, whosoe’er thou art
That readest this brief psalm
As one by one thy hopes depart
Be resolute and calm.

O, fear not in a world like this
And thou shalt know ere long
Know, how sublime a thing it is
To suffer and be strong.–

As being sorrowful yet always rejoicing.
Als droevig zijnde maar altijd blijde.11

After years of city toil
I hear the old church bells
They sing a strange new song
Whilst the old song in my memory dwells
A strange new song, with strange new words
That many sorrows bring
And sorrowful I once again
Will rejoice at what they sing.12

On this man will I look, saith the Lord, even on him that is poor and needy and sorrowful and that trembleth at My word.–13

Vader wij bidden U niet dat Gij ons uit de wereld weg neemt maar dat Gij ons bewaart voor den booze.–14
De Heer is Uw bewaarder, de Heer is uwe schaduw aan Uwe regterhand.15
De Heer is niet verre van een iegelijk onzer.16
Als èèn lid lijdt dan lijden alle leden mede.–17 Verbind Gij o Heer ons innig aan elkaar en laat de Liefde tot U dien band meer en meer versterken.–18
En Mozes nam den staf Gods in de hand.–19
De duivel is nooit zoo zwart of men kan hem nog wel onder de oogen zien.–20
Dezelfde mond die sprak “wees opregt als de duiven” liet er ook onmiddelijk op volgen: “en voorzichtig als de slangen”.–21

Komt allen tot Mij, gij die vermoeid en belast zijt en Ik zal u ruste geven.
Neemt mijn juk op en leert van Mij dat ik zacht-moedig ben en nederig van hart, want mijn juk is zacht en mijn last is ligt.22 Zoo iemand achter Mij wil komen die verloochene zich zelve en neme zijn kruis op en volge Mij.23

Zoo wie niet haat ook zelfs zijn eigen leven die kan Mijn discipel niet zijn.24

En gij zoo wanneer gij bid ga in uwe binnen kamer en de deur gesloten hebbende bid tot Uw Vader die in het verborgen ziet.–25 Zalf Uw hoofd en wasch uw aangezicht, opdat het van de menschen niet gezien worde, en Uw Vader die in het verborgen ziet zal het U in het openbaar vergelden.–26 Wij weten niet wat wij bidden zullen maar de Geest zelf bidt voor ons met onuitsprekelijke zuchtingen27 opdat ons geloof niet ophoude wanneer onze ziel zeer begeerd wordt om te worden gezift als de tarwe.–28 Omdat gij Zonen zijt heeft God den Geest Zijns Zoons uitgezonden in Uwe harten die in ons roept, Abba Vader.–29 Uw Vader weet wat gij van noode hebt, ook voor gij hem bidt.30

Het kind vertrouwt zich aan zijn Vader,
Dat is die vader waard.–
Uw Vader toch wien hebt gij nader
In Hemel of op aard.31

En Hij ging in het midden van hen door en zeide,32 Mijne ure is nog niet gekomen.–33

In het koninkrijk der Hemelen trouwen zij niet en worden zij niet ten huwelijk gegeven.34 In Christus is noch man noch vrouw maar Hij is alles en in allen.35

top