1r:1
1Isleworth 10 November 1876.

2Waarde Theo,
3'Het is mij behoefte een woordje voor U in te
4sluiten.─ Gij zult wel goede dagen hebben
5t’huis,1 haast benijd ik U, jongen.─
6Wat hebben wij mooi herfstweer, gij zult s’mor-
7gens de zon ook wel zien opgaan. In welke
8kamer slaapt gij?
9Als Gij dezer dagen kunt krijgen “de navolging
10van Christus”2 lees daar dan eens in, dat
11is een heerlijk boek, dat veel licht geeft.─
12Zoo mooi is daarin uitgedrukt, want hij
13die het boek schreef deed het zelf, hoe goed het
14is om den heiligen strijd der pligtsbetrachting
15te voeren en de innige vreugde die er te
16vinden is in weldoen en in wel te doen wat
17men doet.─
18Gij moet den brief vana Pa en Moe maar eens
19lezen, ik heb zulke mooie wandelingen
20gedaan dezer dagen, die vooral goed
21deden na de benaauwdheid van de eerste
22maanden hier.─
23’t Is wel zoo dat iederen dag zijn eigen kwaad
24heeft3 en zijn eigen goed ook. Maar wat moet  1v:2
25het leven, vooral verder op ─ als het kwaad
26van iederen dag toeneemt wat de dingen
27van de wereld aangaat, vreesselijk zijn als
28het niet gesteund en getroost wordt door
29het geloof_─ En in Christus kunnen
30alle dingen van de wereld ook beter
31en als het ware geheiligd worden.─
32Het is een mooi woord en gelukkig zijn
33zij die het vinden/ “Niets behaagt mij
34dan in Christus en in Hem behagen mij
35'alle dingen”.─4 Maar dat heeft men
36zoo in eens niet. Maar wie zoekt die
37vindt.─5
38Schrijf den volgenden keer als Pa en Moe
39schrijven ook maar weer eens een woordje.
40Maandag avond hoop ik weer naar Rich-
41mond te gaan en te nemen de woorden:
42En als hij nog van verre was zag hem zijn
43Vader en werd met innerlijke ontferming
44bewogen.─6
45Theo, Wee mij als ik het evangelie niet
46predik,7 als ik dat niet in ’t oog had en  1v:3
47niet hoop en vertrouwen had op Christus
48dan zou ik alleen wee hebben, nu heb
49ik er echter wat moed bij.─
50Ik had wel gewenscht dat Gij verl. Don-
51derdag avond ook te Turnham Green
52waart geweest in het kerkske, ik wandelde
53er heen met den oudsten jongen van
54de school en vertelde hem enkele van
55de sprookjes van Andersen/ “de geschiedenis
56'eener Moeder”,8 onder anderen.─
57En nu gaan wij zoo zachtjes aan naar
58den winter, en velen zien daar tegen
59op, ’t is toch heerlijk dat kersfeest, dat
60is als ’t mos op de daken en als de mast en
61de hulst en den klimop in de sneeuw.
62Wat zou ik graag met Anna zamen komen/
63moge zij spoedig iets vinden,9 ik schrijf
64haar van daag maar weer eens.─
65Vandaag is een van de meiden weggegaan/
66die hebben het niet makkelijk hier en zij kon
67het niet langer uithouden ─ wat heeft  1r:4
68toch ieder/ rijker of armer/ sterker of
69zwakker/ zijn oogenblikken ─ waarin
70men niet verder kan/ waarop “al deze
71dingen tegen ons schijnen”/10 waarop veel
72wat wij gebouwd hadden instort.
73En toch den moed maar niet opgeven/
74tot zevenmaal toe moest Elia bidden11
75en David had menigmaal asch op
76Zijn hoofd.─12
77Er is een nieuwen ondermeester in de school
78gekomen, omdat ik nu voortaan meer
79te Turnham Green zal moeten werken, hij
80is nog nooit van huis geweest en zal het
81niet makkelijk hebben in het begin. ─
82En nu een handdruk in gedachten, het is
83reeds laat en ik ben wel min of meer
84moe. Heb het goed en denk maar eens
85aan

85*Uw zoo innig liefh. broer.
86Vincent


3 behoefte < behoefe
35 dingen”.─ < dingen.–
56 Moeder”, < Moeder,
top