1r:1
1Ramsgate 31 Mei 1876

2Waarde Theo,
3Bravo dat Gij 21 Mei te Etten zijt geweest, gelukkig
4waren er dus 4 van de 6 te huis.1 Pa schreef
5mij uitvoerig hoe alles dien dag geweest was.
6Dank voor Uw laatsten brief ook.─
7Heb ik U reeds geschreven van dien storm dien
8ik laatst zag? De zee was geelachtig, vooral
9digt bij het strand; aan den horizon eene streep
10licht en daarboven de ontzaggelijk groote donkere
11grijze wolken waaruit men den regen in schuine
12strepen zag nederkomen. De wind deed het stof
13van het witte paadje op de rotsen in zee stuiven
14en bewoog de bloeijende meidoornstruiken en
15muurbloemen die op de rotsen groeijen.─
16Rechts velden jong groen koren en in de verte
17de stad die er met hare torens, molens/ leijen
18daken en in gothieken stijl gebouwde huizen en
19beneden de haven tusschen de 2 in zee uitstekende
20dammen uitzag als de steden die Albert Durer
21wel etste.─ Ook heb ik verleden zondag nacht de zee gezien/
22alles was donker grauw maar aan den horizon begon
23den dag toch aan te breken. ’t Was nog heel vroeg  1v:2
24maar toch zong de leeuwrik reeds. En de nachtegalen
25in de tuinen aan zee. In de verte het licht
26van den vuurtoren/ het wachtschip &c.─
27Dien zelfden nacht keek ik uit het raam van
28mijne kamer naar de daken der huizen die men van daar
29ziet en naar de toppen der iepen/ donker tegen de
30nachtlucht. Boven die daken één enkele ster maar
31een mooie groote vriendelijke_ En ik dacht aan
32ons allen en ik dacht aan mijne reeds vervlogen jaren en
33'aan ons t’huis/ en de woorden en het gevoel kwa-
34men op “Bewaar mij te zijn een zoon die beschaamd
35maakt/2 geef mij Uw zegen nog, niet omdat ik dien
36verdien maar om mijner Moeder wil.─ Gij zijt
37'Liefde, bedek alle dingen.3 Zonder Uw voortdurenden zegen lukt
37aons niets”.─
38Hierbij een teekeningetje van het gezigt uit het raam
39van de school waardoor de jongens hunne Ouders
40nazien als die hun hebben bezocht en weder naar
41het station teruggaan.4 Menigeen zal het gezicht
42uit dat raam wel nooit vergeten. Gij hadt het
43deze week toen wij regenachtige dagen hadden
44eens moeten zien/ vooral in de schemering als de  1v:3
45lantaarns worden aangestoken en het licht
46daarvan in de natte straat weerkaatst.─
47In die dagen was Mr Stokes soms niet in zijn
48humeur en als de jongens wat te veel leven naar
49zijn zin maakten gebeurde het wel zij
50s’avonds hun brood en thee niet kregen.─
51Gij hadt hen dan eens uit dat raam moeten
52zien staan kijken, daar was wel iets melan-
53kolieks in; zij hebben zoo weinig anders dan
54hun eten en drinken om op te hopen en om
55van den eenen dag op den anderen te komen_
56Ook zou ik wel willen gij hen eens het don-
57kere trapje en gangetje door naar de tafel
58zaagt gaan.─ Daarop schijnt de vriendelijke
59zon echter.─
60Eene andere eigenaardige plaats is ook de
61kamer met verrotten vloer waar de 6 kommen
62waar zij zich wasschen staan, en maar een
63flaauw licht door het raam met gebroken ruiten
64op de waschtafel valt; dat is wel min of meer een
65melankoliek gezicht.─ Wel gaarne zou ik met
66hen een winter passeeren of gepasseerd hebben, om
67eens te weten hoe dat is.─
68De jongelui maken een olievlak op Uw teekeningetje,5
69vergeef het hun.─
 1r:4
70Hierbij nog een woordje voor Oom Jan.6
71En nu goeden avond, mocht iemand naar mij
72vragen dan goeden dag. Komt gij nog wel eens bij
73Borchers_ Zoo gij hem ziet/ groet hem dan en ook
74Willem Valkis en allen bij Roos.─ In gedachten
75een handdruk van

76Uw liefh.
77Vincent
 2r:5 [sketch A]

33 aan < aan aan
37 a niets”.─ < niets.─
top