1r:1
1Londen 2 Juli 1873

2Waarde vrienden,1
3reeds eer-
4der heb ik U willen schrijven
5& nu wil ik het niet langer
6uitstellen.–
7Hoe gaat het U, van ter zijde
8hoorde ik dat jelui huis zoo
9keurig netjes geworden is,
10en het U goed gaat.2 Als
11je eens een oogenblikje
12disponibel hebt, recomman-
13deer ik mij zeer om iets
14van je te hooren.–
15Het gaat mij hier goed;
16ik zie veel nieuws en moois,
17& heb het goed getroffen
18met mijn kosthuis, zoodat
19ik mij betrekkelijk al goed  1v:2
20hier te huis gevoel.–3
21Toch vergeet ik den Haag
22niet & zou zeer, zeer, gaarne
23nog eens een avondje in
24de Poten4 doorbrengen &
25ook bij jelui een kijkje nemen.
26De zaak hier is alleen maga-
27zijn & dus heel ander werk
28dan te s’Hage; maar dat
29zal wel wennen.–
30Reeds om 6 uur ben ik met
31mijn werk klaar, zoodat
32ik nog een mooien tijd
33voor mij zelven heb, die
34ik zeer aangenaam door-
35breng met wandelen, lezen
36& brieven schrijven.–
37De buurt waar ik woon is
38zeer mooi, & zoo rustig & ge-
39zellig dat men bijna vergeet
40dat men in Londen is.–
41Voor ieder huis is een kleinen
42tuin, met bloemen of een paar
43boomen & vele huizen zijn met
44veel smaak in eene soort van
45gothieken stijl gebouwd.
46Toch moet ik nog ruim een  1v:3
47half uur wandelen om buiten
48te zijn.–
49Wij hebben eene piano in de
50kamer & er wonen hier nog
513 Duitschers in huis die veel
52van muziek houden, wat
53zeer aangenaam is.–
54Een der mooiste dingen die
55ik hier gezien heb is Rotten Row
56in Hyde Park. Dat is eene
57lange & breede laan, waar
58honderden van heeren & dames
59paard rijden.–
60In alle gedeelten der stad zijn
61prachtige parken, met een
62rijkdom van bloemen zooals
63ik die nergens anders gezien
64heb.–
65Hierbij stuur ik je eene copie
66van een vers van v. Beers,5 dat
67je misschien niet kent.–
68'Onze Elisabeth6 schreef het voor
69mij over, den laatsten avond
70dat ik te Helvoirt was,7
71omdat zij wist dat ik het
72zoo mooi vond.
73Het is echt Braband,8 ik
74dacht je het met pleizier
75zult lezen & heb het daarom
76voor je overgeschreven.
 1r:4
77Het was zeer attent van
78je zuster Marie om mij eene
79kennisgeving te sturen.
80Ik ben zeer verlangend om
81iets van de trouwpartij te
82hooren, waarmede ik ook
83jelui feliciteer.–9
84Zou je zoo goed willen zijn
85mij bij gelegenheid eens een
86lijstje van jelui verjaardagen
87te sturen. Ik heb er een gehad
88dat ik verloren ben.–
89En nu gegroet, zeg allen
90in de Poten voor mij goeden
91dag & heb het allen goed.
92Verschoon het slechte schrift/
93het is reeds laat & tijd om
94naar bed te gaan.–
95Wel te rusten_

96Vincent

 2r:5
97De Avondstond.10

98Langzaem galmde ’t getamp der beeklok over de velden,
99Die, volzalig in ’t goud van de avondzonne zich baedden.
100Plegtig roerende stond! als in ’t dorp elk moederken eensklaps,
101Stakende ’t snorren van ’t wiel, met het teeken des kruises zich zegent;

102Wijl op den akker de boer, zijn dampende rossen weerhoudend,
103Achter de ploeg, zich ’t hoofd ontbloot om een ave te preev’len.–
104Plegtig roerende stond! als de klok, die ’t einde der dag taek
105Wijd en zijd verkondt, die krachtige, druipende hoofden
106Neer doet buigen voor hem, die ’t zweet in de voor laet gedijen.

107Ook den kunstnaer, die ginds, op de helling des lommrigen heuvels,
108Reeds van vroeg in den dag, zoo druk heeft zitten te schilderen
109Klonk nu de Angelusklok als een aftogtsteeken; hij wischte
110Traeg penseel & palet, die hij borg, bij zijn doek in de draegkas,
111Vouwde zijn veldstoel digt, & daelde al droomende ’t pad af
112Dat door ’t bloemrijk dal zacht kronkelend leidt naer het dorp.

113'Doch hoe dikwijls, eer hij de delling, beneden, bereikt had
114Stond hij bewonderend stil, om ’t frissche tafreel dat daeronder
115Zich voor zijne oogen ontrolde, nog eens in zijn ziele te printen.

116Vlak voor hem lag ’t dorp, met een heuvel ten Noorde & ten Zuide,
117Tusschen wier ruggen de zon, hoogrood weg zinkende in ’t Westen
118Gansch den schat van haer kleuren & stralengetoover deed stroomen.
119’t Klokje, in den grijzen, met zwartgroen veil omslingerden toren
120Zweeg nu.– Roerloos hingen, daerginds op de hoogte de bruine
121Molenwieken; het loof stond roerloos, & boven de hutten
122Stegen de blauwe wolkjes der schadden zoo regt uit de schouwen,
123Dat ze in de tint’lende lucht ook roerloos schenen te hangen.
124’t Was of dit dorpken/ dit veld, die heuvels, of alles in ’t ronde
125Eer het zich wikkelde in ’t kleed van d’avonddauw om te slapen
126Onder den afscheidskus der zon, stilzwijgend & dankbaer
127Eens nog den vrede & de weelde herdacht, die het weder gesmaekt had.–

 2v:6
128Ras werd dit zwijgen nogtans door de zoete geluiden des avonds
129'Lieflijk verstoord. In de verte uit een zonk van den heuvel weerklonken
130Langzaem slepend, & ’t vee oproepend, de toonen des toethoorns.
131En op dit sein van hun hoeder, verscheen weldra in de holle
132Zandige bergstraet heel de bontkleurige kudde der koeijen_
133Knallende en schallende dreef nu de klets des knapen hen voorwaerts
134Wijl ze, als bij beurte, den hals uitstrekkend met vriendlijk loeijen
135Reeds van ver den stal begroeteden, waer hen de melkster
136Iedren avond wacht, die hun spannenden uijer weer licht maekt.
137En zoo kwam er allengs op de paden die even als speeken
138Rond hunne as, van ’t dorp uitstraelden, beweging en leven.
139Hier was ’t een boer, die egge of ploeg, op de veldslet huiswaerts
140Sleepte, en een deuntje floot, ter zijde op zijn bruintje gezeten;
141Daer, een blozende deern, met een bussel geurige klaver
142Vol madelieven & kol op ’t hoofd, die den andren van verre,
143Hertlijk & lustig te gaer, heur helder “goên avond” toeriep.
144Verder... Maer juist op de baen waer ’t padje gevolgd door den schilder
145Heenliep, klonk hem op eens een schaterend juichen tegen;
146Zwenkend van hot naer haer, kwam daer een wagen, tot klinkens
147Opgestapeld van de oogst der boekweit, nader gebolderd,
148Peerd en vracht was gesierd met fladdrende linten & meijen,
149Kindren, elk met een krans van bloemen op ’t vlas blond kopje
150Zaten boven er op, blij zwaeiend met elzene takken,
151Of een regen van loof & bloemen naer onderen strooijend,
152Wijl om den wagen, benêen, een troep van meiden & knechten
153Sprongen en zongen, dat gansch de insluimrende vlakte er van opschrok.–

154Stil glimlachende zag de Schilder, van achter de heesters
155Over de hobb’lige baen het getier traeg verder zich sling’ren_
156“Ja, – zoo mompelde hij – ja ’t moet den Heere
157Lieflijk klinken, het blijde gejuich waermede die herten,
 2r:7
158Zoo eenvoudig hun dank uitstorten bij ’t zaemlen der laetste
159Vruchten, die hij elk jaar volop uit hun zwoegen laet rijpen.
160Ja, want het schoonste gebed van eenvoud en onschuld is vreugde!”

161En dus mijmrend aen ’t kalme en diepe genot dat de ziele,
162Smaekt op ’t veld; of nog eens het heerlijk tooneel van daereven,
163Met zijn kunstnaersgeest opbouwend in stille verrukking,
164Kwam hij zonder het zelf te bemerken, in ’t dorpken geslenterd.–

165Reeds was ’t purper en geel tot grijs in ’t Westen verzwonden,
166En in ’t Oosten verrees vlak neven het kerksken de volle
167Koperkleurige schijf der maen, van dampen omschemerd,
168Toen hij trad in de Zwaen, de herberg waer hij te huis lag.–

169Jan van Beers
170(De bestedeling)
 3r:8  3v:9

68 schreef < scheef
113 delling < helling Corresponding to the original text.
129 zonk < zwonk Corresponding to the original text.
top