1r:1
1De Avondzang.1

2Och speel nog eens een lied voor mij
3Gij oude brave man
4Beproef eens of een zoet akkoord
5Mijn ziel verkwikken kan

6De zieke bidt, de grijsaard speelt
7Nooit speelde hij zoo teer
8Nooit zoo verrukkend, neen hij kent
9Zijn eigen spel niet meer

10Daar trilt een hemelsch zoet akkoord
11Des ouden hart ontroert.–
12Het orgel zwijgt – de ziel van ’t kind
13Is aan deez aard ontvoerd.–


14Zucht naar heiliging2

15Wie zal voor immer en volkomen ons bevrijden
16Van ’t ligchaam dezes doods gebogen onder ’t juk
17Hoe lang moet ik mijzelven nog bestrijden
18Eer ik dit hart der zonde dienst ontruk.–

19Ik had aan God beloofd dat Hij mijn God zou wezena
20Dat ik Hem volgen zou met onverdeeld gemoed
21Ik werd beproefd – ik viel – daar was mijn eed vergeten
22Ik werd verzocht – daar wankelde mijn voet

23Neen niet in eigen kracht zal ik verwinnen leeren
24Beken uw zwakte o ziel, en zelfbedrog, verdwijn!
25De vader moet het kinderhart formeeren
26De Meester moet des leerlings leidsman zijn.–

 1v:2
27Welaan dan Vader! laat Uw liefde mij bekwamen!
28Mijn Meester grijp mijn hand en toon mij Uw banier
29Ik stond alleen – ik viel – nu gaan wij zamen
30’k Bezweek, strijdt Gij mij voor, en ’k zegevier

31Eerst nu voel ik mij sterk, daar ik mij zwak gevoele
32Onmachtig in mijzelf/ Almachtig in den Heer!
33De zonde lokk’, de booze hartstocht woele,
34Gij, God in mij, werpt elken vijand neer.

35Ik ben bedroefd, maar ’t is een Goddelijke smarte,
36Een nachtwolk maar omzoomd met Hemelsch morgenrood
37Ik ween, o God, maar met de vreugd in ’t harte
38Ik buig het hoofd, maar Vader, in Uw schoot.


39Ik weet aan Wien ik mij vertrouwe
40Al wisselen ook dag en nacht
41Ik ken de rots waarop ik bouwe
42Hij feilt niet die mijn heil verwacht
43Eens aan den avond van mijn leven
44Breng ik van zorg en strijden moe
45Voor elken dag mij hier gegeven
46U hooger reiner loflied toe.3

 2r:3
47De pelgrimstogt4

48Heimwee doorstroomde
49Het hart van een pelgrim
50Zwervende zocht hij
51De hemelsche stad
52Stad van geneugten
53Van eeuwige vreugden
54Die eens Gods Engel
55Hem toegezegd had.

56Heldre stroomen
57In ’t vlak uwer waatren
58Moogt hij weerkaatsen
59Haar liefelijk beeld
60Glanzende bergen
61van verre reeds schouwt gij
62’t Oord dat mijn ziele
63Zoo aanlokt en streelt.

64Ginds hoor ik klinken
65Als kleeplen daar klokken
66’t Avondrood flonkert
67Door ’t woud met zijn gloed
68o had ik de wieken!
69Ik zweefde als een duive
70vlug door de ruimte
71U, Stad te gemoet.

72Heilige weemoed
73Verteederd mijn ziele
74Brandende zuchten
75Ontstijgen mijn hart
76Mat zinkt hij neder
77op ’t bloemige rustbed
78Smachtend doorboren
79Zijne oogen de vert

80Wijd, ach, te wijd is
81De ruimte der scheiding
82Lang is de reize
83Te zwaar voor mijn kracht
84Toovrende droomen
85Ontsluijert het lustoord
86Geef mij ’t genieten
87Der hemelsche pracht.

88'’t Blaauwende welfsel
89Ontsluit zich, een Engel
90Glanzend als zilver
91Daalt vriendelijk af
92Zou God/ dus spreekt hij/
93De kracht u onthouën,
94Hij die te voren
95’t Verlangen U gaf?

96Stille verrukking
97In zoete begoocheling
98Moge het voedsel
99Des weekelings zijn
100’t Rusteloos streven
101Is manlijk en edel
102Voert naar het doelwit
103Verwerklijkt den schijn.

104Zoet als de geuren
105Der bloemen verdwijnt hij
106Op springt de pelgrim
107Versterkt door zijn woord
108Moeilijke wegen
109Doorwandelt hij moedig
110Eindlijk daar schittert
111Der heem’len poort.

112Ze opent haar vleuglen
113Als de armen der Moeder
114Die in verlangen
115Haar zoon heeft verwacht
116Jublende zangen
117Begroeten den moede
118Maar die zoo moedig
119Zijn togt heeft volbracht.


120Godvruchtige ouders zijn een zegen
121Die nooit genoeg geschat wordt kind!
122Zij banen U de regte wegen
123Die menigeen zoo moeilijk vindt.–5


124Leeuwerik die tierelierend
125Op uw rappe vlerkjes zwierend
126Hooger stijgt in vrije lucht
127Zingen wij te zaam koralen
128’k Stijg met U in licht en stralen
129Aan mijn kerkerboei ontvlugt.6

 2v:4
130De Koning op het torenplat7

131Daar liggen de heuvlen
132Beneveld en graauw
133De dalen verzonken
134In nachtlijken schauw

135Alom heerscht de sluimring
136Geen enkele klacht
137Wordt hier me op de wieken
138Der koelte gebracht

139Gezorgd heb ik immer
140Voor aller geluk
141Gedronken den beker
142In kommer en druk

143De nacht is gevallen
144De hemelboog gloort
145’k Verlang naar de rust, die
146Mijn ziele bekoort

147O tintlende starren
148Geschrift van omhoog
149Hoe wekt gij en trekt gij
150Vol liefde mijn oog

151Betoovrende klanken
152Van ’t Hemelsche koor
153Nauw hoorbaar toch streelt ge
154Verkwikkend mijn oor

155Vergrijsd zijn mijn lokken
156Verdoofd is mijn vuur
157Mijn wapenen hangen
158Vol roest aan den muur

159’k Heb regt steeds gesproken
160En regt steeds gedaan
161Wanneer zal de stonde
162Der rust voor mij slaan

163O rust waar mijn ziele
164Zoo vurig naar smacht
165Toef/ toef toch niet langer
166O Zalige nacht!

167Dat ’k sterren mag schouwen
168Van heerlijker glans
169En klanken vernemen
170Veel luider dan thans.


171Wintermorgen8

172Een sombre wintermorgen was ’t
173Het zonlicht wou niet gloren
174Bij poozen kwam een doodskloktoon
175Door ’t waas der neevlen boren.

176Hoe toonloos klonk die ene klok
177Men klepte haar maar even
178Maar even werd met heesche stem
179Een lijkzang aangeheven.

180Het was een oude arme man
181Die grafwaarts werd gedragen
182'Naar, toonloos als zijn uitvaart was
183Zoo waren eens zijn dagen.

184Nu hoort hij in Gods glorielicht
185Der Eng’len koren zingen
186En jubelend met vollen klank
187De werelden doordringen.


188De Leeuwrikken9

189Welkom leeuwerikkenvlucht
190Dezen stijgen in de lucht
191Genen strijken langs den stroom
192Andren dartlen in den boom
193Een wiens lust is God te loven
194Wil hier uit mijn hart naar Boven!


195Kerkhof in de Lente10

196Stille rustplaats onzer dooden
197Schiet den Lente feestdosch aan
198Berg U achter rozeblaan
199Dek Uw grond met groene zoden
200Sluit uw hek en dorenhagen –
201Opent gij voor mij uw zerken
202O, Welaan ik ben bereid
203Maar der Lente heerlijkheid
204Noodigt me om nog veel te werken.


205Avondwolken11

206Wolken op den dag zoo zwart
207Zwevend aan den westertrans
208Schitterend van purperglans
209Waar het goud der zon door flonkert
210Zoo wordt ook voorzegt mijn hart
211Eens der ziele vroeg of laat
212Als het leven ondergaat
213Helder wat nu is verdonkerd.–


88 welfsel < weefsel
182 Naar, toonloos < Maar toonloos
top